Hof van Cassatie 2 maart 2006
GERECHTELIJK RECHT
Voorwaarden van de rechtsvordering - Belang - Rechtmatig belang - Factuur - Onregelmatige factuur - Gevolgen voor de vordering
Artikel 17 Ger.W. eist een belang opdat een rechtsvordering toelaatbaar zou zijn. De krenking van een belang kan enkel tot een rechtsvordering leiden als het om een rechtmatig belang gaat. Diegene die enkel het behoud nastreeft van een toestand in strijd met de openbare orde of van een onrechtmatig voordeel, heeft geen rechtmatig belang.
De appelrechters die vaststellen dat de eiser uitvoering van een contractuele verbintenis eist waarvoor in strijd met de fiscale wetgeving geen factuur is opgemaakt en niet dat hij enkel het behoud van een wederrechtelijke toestand of onrechtmatig voordeel beoogt, verantwoorden hun beslissing niet naar recht en schenden artikel 17 Ger.W. door de vordering ontoelaatbaar te verklaren.
|
DROIT JUDICIAIRE
Conditions de l'action - Intérêt - Intérêt licite - Facture irrégulière - Conséquences pour l'action
En vertu de l'article 17 du Code judiciaire, l'action ne peut être admise si le demandeur n'a pas qualité et intérêt pour la former. La lésion d'un intérêt ne peut donner lieu à une action en justice que si l'intérêt est légitime. Celui qui ne poursuit que le maintien d'une situation contraire à l'ordre public ou un avantage illicite n'a pas un intérêt légitime.
Les juges d'appel qui ont constaté que la demande du demandeur tend à l'exécution d'une obligation contractuelle pour laquelle aucune facture régulière n'avait été établie et non pas que cette demande tend uniquement au maintien d'une situation ou d'un avantage illicite, n'ont pas justifié légalement leur décision et ont violé l'article 17 du Code judiciaire, en déclarant la demande irrecevable.
|
V.S. / F.J. en V.A.
Zet.: R. Boes (voorzitter), E. Waûters (afdelingsvoorzitter), G. Bourgeois, E. Goethals en Gh. Londers (raadsheren) |
O.M.: G. Dubrulle (advocaat-generaal) |
Pl.: Mrs. J. Verbist en Ph. Gérard |
I. | Rechtspleging voor het Hof |
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 24 december 2003 gewezen door het hof van beroep te Antwerpen.
De eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan.
Raadsheer Ghislain Londers heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II. | Cassatiemiddel |
Geschonden wettelijke bepalingen |
- de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek;
- artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek;
- artikel 3 § 1, 1° van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, zoals van kracht vóór de wijziging bij artikel 2, 1° van het koninklijk besluit van 20 februari 2004.
Aangevochten beslissingen |
Het bestreden arrest verklaart het door de eerste verweerder tegen de eiser en het door de tweede verweerster tegen de eiser ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 10 juni 2002 van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen toelaatbaar en gegrond en verklaart de oorspronkelijke vordering van de eiser tegen de eerste verweerder en tegen de tweede verweerster ontoelaatbaar op grond van de volgende motieven:
“Zowel (de eerste verweerder) als (de tweede verweerster) voeren aan dat voor de vordering die door (de eiser) tegen hen wordt gericht geen factuur werd opgemaakt, terwijl dit in deze zaak een fiscaalrechtelijke verplichting was in hoofde van AA Renovatiewerken.
(De eiser) betwist niet dat voor het bedrag dat thans wordt gevorderd geen factuur werd opgesteld.
Het (hof van beroep) stelt vast dat in deze zaak slechts twee regelmatige facturen werden opgesteld en dat er geen betwisting over bestaat dat deze facturen werden betaald. Voor het gevorderde saldo ligt geen regelmatige factuur voor.
Gezien de imperatieve fiscale wetsbepalingen de openbare orde raken en het (hof van beroep) deze wetten dan ook niet mag miskennen en van het (hof van beroep) niet kan worden geëist aan de ontduiking van de imperatieve fiscale wetsbepalingen mee te werken, wordt de vordering door (de eiser) tegen (de eerste verweerder) en tegen (de tweede verweerster) gericht ontoelaatbaar verklaard.
Het hoger beroep door (de eerste verweerder) tegen (de eiser) gericht, is toelaatbaar en gegrond en het hoger beroep door (de tweede verweerster) tegen (de eiser) gericht is toelaatbaar en gegrond in die zin dat het bestreden vonnis wordt hervormd en de oorspronkelijke vordering ontoelaatbaar wordt verklaard”. (bestreden arrest, blz. 5-6).
Grieven |
Overeenkomstig artikel 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek is een rechtsvordering alleen dan toelaatbaar indien de eiser een reeds verkregen en dadelijk belang heeft om ze in te dienen.
Een krenking van een belang kan alleen tot een rechtsvordering tot vergoeding leiden als het om een rechtmatig belang gaat.
Een vordering ontbeert het door de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek vereiste rechtmatige belang indien de determinerende oorzaak van de vordering bestaat in het behoud van een onrechtmatige toestand.
Door de initiële vordering van eiser tot de vergoeding van geleverde prestaties door de BVBA AA Renovatiewerken in uitvoering van een rechtsgeldig gesloten aannemingsovereenkomst ontoelaatbaar te verklaren om de enkele reden dat “voor het gevorderde saldo (...) geen regelmatige factuur voor(ligt)” en dat “gezien de imperatieve fiscale wetsbepalingen de openbare orde raken en het hof van beroep deze wetten dan ook niet mag miskennen, en van het hof van beroep niet kan worden geëist aan de ontduiking van de imperatieve fiscale wetsbepalingen mee te werken (...)”, schendt het hof van beroep de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, nu de vordering niet haar oorzaak vindt in het niet uitschrijven van facturen en derhalve in het in stand houden van een onrechtmatige toestand, maar wel in het leveren van prestaties in uitvoering van een aannemingsovereenkomst.
Er bestaat immers geen rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de inbreuk op de fiscale wetgeving (meer bepaald de inbreuk op de door de BTW-wetgeving opgelegde facturatieverplichting) en de vordering tot de betaling van de geleverde prestaties.
De vordering zou alleen dan het vereiste rechtmatige belang missen indien zij als determinerende oorzaak had het in stand houden van een onrechtmatige toestand, voortvloeiend uit het niet uitschrijven van een factuur voor geleverde prestaties. De fiscale onregelmatigheid van een factuur, casu quo het niet uitschrijven van een factuur voor geleverde prestaties in uitvoering van een rechtsgeldig gesloten overeenkomst, kan niet de ontoelaatbaarheid van de vordering tot betaling van die prestaties met zich meebrengen, nu de determinerende oorzaak van de vordering gelegen is in het leveren van prestaties in het kader van een overeenkomst en niet in het in stand houden van een fiscaal onregelmatige toestand (schending van de art. 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek).
Overeenkomstig artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek strekt de door partijen aangegane overeenkomst de partijen tot wet.
Er werd terzake niet betwist door partijen dat er daadwerkelijk een rechtsgeldige aannemingsovereenkomst werd gesloten tussen beide partijen. De afwezigheid van een regelmatige factuur tast de rechtsgeldigheid van de aannemingsovereenkomst niet aan.
De BVBA AA Renovatiewerken verbond zich tot het leveren van bepaalde verbouwingswerken en de heer J.F. verbond zich tot het betalen van de aannemingssom.
Door de vordering tot betaling van de aannemingssom ontoelaatbaar te verklaren, kent het hof van beroep aan deze overeenkomst niet de door beide partijen overeengekomen rechtsgevolgen toe en miskent het zodoende de verbindende kracht van de aannemingsovereenkomst (schending van art. 1134 van het Burgerlijk Wetboek).
Artikel 3 § 1, 1° van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde stelt dat “Om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen” de belastingplichtige in het bezit moet zijn van een factuur overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.
In zoverre het hof van beroep besluit dat de BVBA AA Renovatiewerken over een regelmatige factuur dient te beschikken opdat haar rechtsvordering toelaatbaar zou zijn ten opzichte van de heer J.F., voegt het hof van beroep aan deze wettelijke bepaling iets toe wat er in werkelijkheid niet in vervat zit.
Zodoende schendt het hof van beroep artikel 3 § 1, 1° van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde.
III. | Beslissing van het Hof |
1. Krachtens artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek, kan de rechtsvordering niet worden toegelaten indien de eiser geen belang heeft om ze in te stellen.
De krenking van een belang kan enkel tot een rechtsvordering leiden als het om een rechtmatig belang gaat.
Diegene die enkel het behoud nastreeft van een toestand in strijd met de openbare orde of van een onrechtmatig voordeel, heeft geen rechtmatig belang.
2. De appelrechters verklaren de vordering van de eiser ontoelaatbaar om reden dat voor het saldo van de aannemingssom waarvan de eiser betaling vordert, geen regelmatige factuur voorligt en dat “de imperatieve fiscale wetsbepalingen de openbare orde raken en het hof (van beroep) deze wetten dan ook niet mag miskennen en van het hof (van beroep) niet kan worden geëist aan de ontduiking van de imperatieve fiscale wetsbepalingen mee te werken”.
Aldus nemen de appelrechters aan dat de eiser geen rechtmatig belang heeft om de vordering in te stellen.
3. De appelrechters die vaststellen dat de vordering van de eiser “strekt tot uitvoering van de contractuele verbintenissen van (de verweerders) om een saldo aannemingssom (...) als tegenprestatie voor de inmiddels (door de) gefailleerde vennootschap BVBA AA Renovatiewerken uitgevoerde verbouwingswerken” en dus niet dat die vordering enkel het behoud van een wederrechtelijke toestand of van een onrechtmatig voordeel beoogt, verantwoorden hun beslissing niet naar recht en schenden artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek.
4. Het middel is gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest.
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Brussel.
(...)