Article

Hof van beroep Gent, 28/02/2005, R.D.C.-T.B.H., 2007/2, p. 176-178

Hof van beroep Gent 28 februari 2005

ALLEENVERKOOP
Toepasselijk recht - Concessie die uitsluitend gevolgen heeft in het buitenland - Rechtskeuze van Belgisch recht in de overeenkomst - Toepassingsgebied ratione materiae en loci van de wet van 27 juli 1961 - Autolimitatief karakter van de wet - Niet-toepasbaarheid van de wet van 27 juli 1961
De Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 is ingevolge haar eigen ratio legis en specifieke aard, voor concessies met uitwerking volledig buiten het Belgische grondgebied, niet automatisch van toepassing ingevolge een rechtskeuze van partijen voor het Belgisch recht in het algemeen.
Het feit dat het Belgisch recht de contractuele verhoudingen tussen een concessiegever en een concessionaris regelt, heeft op zichzelf niet tot gevolg dat de wet van 27 juli 1961 toepasselijk is op een concessie die uitsluitend gevolgen heeft in het buitenland. Bij gebrek aan een uitdrukkelijk contractueel beding dat verwijst naar de wet van 27 juli 1961, is deze bijgevolg niet toepasselijk op bedoelde concessie die niet in België wordt uitgevoerd.
De Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 heeft een autolimitatief karakter: de wet bevat beperkingen inzake haar toepassing ratione materiae en loci.
Wanneer de concessie volledig en exclusief in het buitenland wordt uitgevoerd, de wet van 27 juli 1961 zal slechts op de overeenkomst van toepassing zijn als deze wet met zekerheid door partijen werd aangeduid als de wet die de contractuele relaties tussen partijen zal beheersen.
CONCESSION DE VENTE EXCLUSIVE
Droit applicable - Concession ayant des effets exclusivement à l'étranger - Choix du droit belge dans la convention - Champ d'application ratione materiae et ratione loci de la loi du 27 juillet 1961 - Caractère autolimitatif de la loi - Caractère non applicable de la loi du 27 juillet 1961
En vertu de sa propre ratio legis et de sa nature spécifique et pour les concessions dont l'exécution se déroule intégralement en dehors du territoire belge, la loi du 27 juillet 1961 sur les concessions de vente exclusive n'est pas automatiquement applicable suite à un choix des parties d'appliquer le droit belge en général.
Le fait que le droit belge règle les relations contractuelles entre un concédant et un concessionnaire, n'a en soi pas comme conséquence que la loi du 27 juillet 1961 soit applicable sur une concession qui a des effets exclusivement à l'étranger. À défaut d'une clause contractuelle expresse qui renvoie à la loi du 27 juillet 1961, celle-ci n'est par conséquent pas applicable à la concession visée qui n'est pas exécutée en Belgique.
La loi sur les concessions de vente exclusive du 27 juillet 1961 a un caractère autolimitatif: la loi contient des limitations en matière de son application ratione materiae et ratione loci.
Si la concession est intégralement et exclusivement exécutée à l'étranger, la loi du 27 juillet 1961 ne sera applicable à la convention que si cette loi est désignée avec certitude par les parties comme la loi régissant les relations contractuelles entre les parties.

Nuclear Laser Medicine SRL / NV Innogenetics

Zet.: H. Debucquoy (raadsheer, wnd. voorzitter), F. Deschoolmeester (raadsheer) en G. Macours (plaatsvervangend raadsheer)
Pl.: Mrs. Ch. Kocks en A. Gutermann

(…)

Feiten en procedure in eerste aanleg

2. De NV Innogenetics (hierna genoemd: “geïntimeerde”) is fabrikant en gevestigd te 9052 Zwijnaarde, Technologiepark 6. De vennootschap naar Italiaans recht Nuclear Laser Medicine SRL (hierna genoemd: “appellante”) was concessiehouder en heeft haar zetel in Italië, 20090 Settala (MI), Via Cascina Conighetto.

Geïntimeerde heeft aan appellante een exclusief verkooprecht toegekend op Italiaans grondgebied voor haar producten INNO-TEST HCV, INNO-TEST Ag HIV, INNO-TEST HIV, INNO-LIA HCV, INNO-LIPA HCV, INNO-LIPA HLA, CF2, TB, APO E, en ANA-LIA. De samenwerking is gestart op 1 februari 1990 en er werd op 1 januari 1991 tussen partijen een exclusieve distributieovereenkomst ondertekend.

Appellante oefende haar concessie uit door leveringscontracten (“tenders”) te sluiten, met een duurtijd van één tot drie jaar, zowel op privaatrechtelijk vlak als op het vlak van de openbare aanbestedingen, inzonderheid met Italiaanse ziekenhuizen.

Artikel 9 van de concessieovereenkomst bepaalde dat de duur van de overeenkomst één jaar bedroeg en automatisch hernieuwd werd voor één jaar, tenzij de overeenkomst door één der partijen werd opgezegd ten laatste 6 maanden voor de vervaldag. De overeenkomst werd jaarlijks stilzwijgend verlengd.

Op 1 januari 1995 werd tussen partijen een tweede distributieovereenkomst gesloten in vervanging van de vorige overeenkomst (art. 20). Artikel 8 van de overeenkomst stipuleerde een duur van 3 jaar, automatisch verlengd voor een periode van 2 jaar, tenzij de overeenkomst door één der partijen werd opgezegd ten laatste 6 maanden voor de vervaldag.

Artikel 9.4. van deze overeenkomst verplichtte geïntimeerde om - in geval van beëindiging - gedurende een periode van 12 maanden appellante verder te bevoorraden met de producten die zij nodig had om aan haar contractuele verplichtingen te voldoen (de zgn. “uitloopperiode”).

Op 1 februari 1996 vertrouwde geïntimeerde de exclusieve distributie van LiPA-producten (behalve LiPA-HCV) wereldwijd toe aan de Amerikaanse vennootschap Murex Diagnostics Corporation.

Bij brief van 12 februari 1996 zegde geïntimeerde aan appellante de distributieovereenkomst op tegen 31 december 1997 enkel en alléén m.b.t. de LiPA-producten. Dit werd door geïntimeerde bevestigd bij brief van 29 september 1997. Deze opzeg werd door appellante betwist, stellende dat ze exclusieve concessiehouder bleef van de betrokken producten tot en met 31 december 1999 en met recht op bijkomende leveringen gedurende één jaar (art. 9.4.).

In februari 1999 ontstond er tevens discussie omtrent de berekeningswijze van de kortingen, waarvoor appellante protesteerde bij brief van 2 februari 1999.

Bij brief van 23 juni 1999 zegde geïntimeerde de distributieovereenkomst met appellante volledig op per 31 december 1999. Appellante protesteerde op 8 juli 1999. Zij stelde dat geïntimeerde in een brief van 14 mei 1997 nog had bevestigd de verdeling van bepaalde producten te zullen verlengen tot 31 december 2001. Zij verweet geïntimeerde ook diverse contractuele inbreuken. Op 13 september 1999 bevestigde geïntimeerde haar standpunt en legde op haar beurt aan appellante een aantal contractuele inbreuken ten laste.

Artikel 19 van de overeenkomst tussen partijen bepaalde dat de rechtbanken te Gent territoriaal bevoegd zijn en dat het Belgisch recht van toepassing is.

De interpretatie van artikel 9.4. gaf aanleiding tot kortgedingprocedures, waarbij appellante onder andere in kortgeding verzocht om geïntimeerde te bevelen verder te leveren conform de overeenkomst. Bij beschikking van 26 juli 2000 werd geïntimeerde veroordeeld om de producten te leveren m.b.t. de tenders gewonnen voor 23 juni 1999. Geïntimeerde weigerde te leveren om reden van onbetaalde facturen.

Beoordeling

(...)

5.5. Ten slotte stelt appellante dat geïntimeerde de concessieovereenkomst op onrechtmatige wijze heeft beëindigd in strijd met de Alleenverkoopwet van 27 juli 1961. In artikel 19 van hun overeenkomst hebben partijen gekozen voor de toepassing van het Belgisch recht in het algemeen (stuk 3 geïntimeerde).

Er stelt zich hier een pertinente rechtsvraag. Wanneer een exclusieve concessieovereenkomst uitwerking heeft op een grondgebied dat volledig buiten België ligt en een clausule bevat die Belgisch recht aanwijst, betekent dit dan ook dat deze overeenkomst noodzakelijk beheerst zal worden door de principes van de wet van 27 juli 1961?

Prof. Johan Erauw antwoordt hierop ontkennend: “Vooreerst verliest de wet van 1961 haar imperatief karakter indien en in de mate dat de betrokken situatie niet verbonden is met het Belgische grondgebied (...) en vervolgens wijzen de tekst alleen al van de bevoegdheidsbepaling in artikel 4 van de wet én ook de voorbereidende werkzaamheden erop dat de wet van 1961 moet bekeken worden als 'une norme autolimitée', dit wil zeggen een norm die - onafhankelijk van een eventuele keuze door de partijen gedaan voor het Belgisch recht - als de toepasselijke wet geen toepassing zal vinden op een situatie buiten het Belgische grondgebied. Partijen kunnen overigens o.i. geen bevoegdheidsgrond scheppen of uitbreiden. In casu betekent dit dat de wet van 1961 niet toepasselijk zou zijn, behalve wanneer de partijen ze op een zekere en ondubbelzinnige manier toepasselijk zouden hebben verklaard.” (J. Erauw e.a., “Internationaal Privaatrecht en nationaliteitsrecht, Overzicht van rechtspraak (1985-1992)”, T.P.R. 1993, p. 613, nr. 177).

5.5.1. De ratio legis van de Alleenverkoopwet van 1961 was bescherming te verlenen aan concessies die hun uitwerking hebben op het Belgische grondgebied (zie stuk 48a-48b geïntimeerde: de voorbereidende werken). Wanneer de uitwerking van de concessie plaatsheeft volledig buiten België, dan is aan de voorwaarde voor dwingende toepassing van de wet - zoals bepaald in artikel 4 - niet voldaan (P. Hollander en P. Kileste, “Examen de jurisprudence (1992-1997). La Loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée”, T.B.H. 1998, p. 3, nr. 106).

Laatstgenoemde studie werd verder bijgewerkt in T.B.H. 2003, p. 411 e.v., alwaar de auteurs op p. 448-449 uit het autolimitatief karakter van de wet van 1961 afleiden dat de wet in principe niet van toepassing is bij uitwerking van de concessie buiten Belgisch grondgebied, tenzij de medecontractanten hun wil expliciet en met zekerheid te kennen geven om de wet van 27 juli 1961 toegepast te zien op hun situatie.

In dezelfde zin: F. Rigaux en M. Fallon, Droit international privé, T. II, Droit positif belge, Larcier, 1993, 565-566.

De Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 heeft een autolimitatief karakter: de wet zelf bevat beperkingen inzake haar toepassing ratione materiae en loci wanneer een alleenverkoopconcessie géén uitwerking heeft op het Belgische grondgebied, zoals in casu het geval is. Een concessie van alléénverkoop die louter in het buitenland uitwerking heeft, valt niet onder de dwingende toepassing van de wet van 1961 - artikel 4 (M. Willemart en A. Destrycker, De concessieovereenkomst in België, Kluwer, 1996, p. 17).

5.5.2. De Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 is ingevolge haar eigen ratio legis en specifieke aard, voor concessies met uitwerking volledig buiten het Belgische grondgebied, niet automatisch van toepassing ingevolge een rechtskeuze van partijen voor het Belgisch recht in het algemeen.

Het feit dat het Belgisch recht de contractuele verhoudingen tussen een concessiegever en een concessionaris regelt, heeft op zichzelf niet tot gevolg dat de wet van 27 juli 1961 toepasselijk is op een concessie die uitsluitend gevolgen heeft in het buitenland. Bij gebrek aan een uitdrukkelijk contractueel beding dat verwijst naar de wet van 27 juli 1961, is deze bijgevolg niet toepasselijk op bedoelde concessie die niet in België wordt uitgevoerd (Brussel 30 januari 2004, het arrest “Interbrew”, A.R. 2001/1183, onuitg.; Bergen 16 september 2002, onuitg.; Antwerpen 13 juni 2002, het arrest “Tenneco”, A.R. 1999/2266 + 1999/27, onuitg.; Kh. Charleroi 25 november 1999, onuitg.; Kh. Gent 12 september 1996, onuitg.: zie stukken 47-51-53 geïntimeerde; Kh. Brussel 20 december 1991, T.B.H. 1992, 919).

Het hof neemt aan - in overeenstemming met de praktisch unanieme rechtspraak en rechtsleer op dit punt over de laatste vijftien jaar - dat ingeval de concessie volledig en exclusief in het buitenland wordt uitgevoerd (quod in casu), de wet van 27 juli 1961 slechts op de overeenkomst van toepassing zal zijn als deze wet met zekerheid door partijen werd aangeduid als de wet die de contractuele relaties tussen partijen zal beheersen.

5.5.3. De bedoeling van de partijen bij het sluiten van de overeenkomst is in casu van determinerend belang, teméér zij terechtkwamen bij een Belgische rechter en het Belgisch recht op basis van een forumclausule en een rechtskeuze-clausule.

Sinds 1 april 1991 is het Europees Overeenkomstenverdrag (het “EVO”) in werking. Inzake de rechtskeuze van partijen stelt artikel 3 § 1 EVO dat deze keuze “uitdrukkelijk moet zijn gedaan of voldoende duidelijk moet blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval”.

De leer van de “vermoede” partijwil, tot in de jaren '80 door het Hof van Cassatie aangehangen (zie o.a. Cass. 24 september 1987, Arr. Cass. 1987-88, 116), werd hierbij derhalve uitdrukkelijk afgewezen.

“De Belgische Concessiewet van 27 juli 1961 heeft een imperatief karakter. (...) Deze wet dringt zich echter enkel op t.a.v. concessieovereenkomsten met uitwerking op het Belgische grondgebied of op een deel ervan (...). Vraag is of partijen die het Belgisch recht toepasselijk verklaren op een concessie met uitwerking buiten België, ook impliciet kiezen voor onderwerping aan de Belgische Alleenverkoopwet (...). De Belgische rechtsleer stelt dat de rechter concreet dient na te gaan of partijen uitdrukkelijk de bedoeling hebben gehad om de Belgische wet, buiten haar eigenlijk toepassingsgebied, toepasselijk te verklaren.” (H. Van Houtte en M. Pertegas Sender, Europese IPR-Verdragen, Leuven, Acco, 1997, 232-233).

Uit de overeenkomst zelf tussen partijen blijkt nergens dat zij expliciet de bedoeling hadden om, ondanks het feit dat de concessie betrekking had op het Italiaanse grondgebied, toch de wet van 1961 van toepassing te maken op hun contractuele relaties.

Dat het eerder niet de bedoeling is geweest van partijen om deze specifieke wet toepasselijk te maken op hun overeenkomst (art. 19), zou kunnen blijken uit de overige 18 artikels van de overeenkomst, welke diverse bepalingen bevatten die onverenigbaar zijn met de wet van 1961, zoals artikel 8 (duur), artikel 9 (beëindiging), artikel 10 (gevolgen van de beëindiging), enz.... Partijen hebben voorafgaand aan hun overeenkomst omtrent deze concrete clausules onderhandeld en deze expliciet geformuleerd.

Daarenboven blijkt uit de handelswijze van beide partijen tijdens de uitvoering van de overeenkomst en in tempore non suspectu dat zij steeds de bedoeling hebben gehad om de bepalingen van hun overeenkomst na te leven.

Er kan derhalve besloten worden dat de relaties tussen partijen inzake de beëindiging van de distributieovereenkomst met uitwerking op Italiaans grondgebied, beheerst worden door de uitdrukkelijke bepalingen van hun overeenkomst. Nergens hebben partijen de wet van 1961 op een zekere en ondubbelzinnige manier toepasselijk verklaard.

Zelfs al behoort de wet van 27 juli 1961 tot het contractueel toepasselijk verklaarde “Belgisch recht”, dan nog vindt deze wet géén automatische toepassing op een situatie buiten het Belgische grondgebied. Dit volgt uit het autolimitatief karakter van deze wet, die zichzelf als dwingende wet zowel inhoudelijk als ruimtelijk beperkt tot concessies met een gehele of gedeeltelijke uitwerking in België (wat in casu niet het geval is).

(...)

Om deze redenen,

Het hof,

Rechtdoende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;

Verklaart het principaal en het incidenteel hoger beroep ontvankelijk, doch ongegrond;

Bevestigt integraal het bestreden vonnis;

(...)