Article

Actualité : Hof van Cassatie, 21/10/2005, R.D.C.-T.B.H., 2006/7, p. 779-781

Hof van Cassatie 21 oktober 2005 [2]

VENNOOTSCHAPPEN
Vereffening - Aansprakelijkheid vereffenaar voor persoonlijke fout - Begin verjaringstermijn

Belgische Staat / S.J., C.M. e.a., handelend in hun hoedanigheid van de erfgenamen van wijlen A.C. en C.R.

Zet.: Cl. Parmentier en Ph. Echement (sectievoorzitters), D. Batselé, D. Plas en Ch. Matray (raadsheren)
O.M.: A. Henkes (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. F. 't Kint en J. Kirkpatrick

(Rolnr.: C040611F)

1. Feiten

1. Een NV wordt ontbonden. Enkele van de bestuurders worden tot vereffenaar aangesteld. Op 9 mei 1978 wordt een notariële akte verleden betreffende de vereffening-verdeling. In deze akte worden niet alleen activa verdeeld, maar nemen de aandeelhouders ook bepaalde passiva op zich. Er wordt evenwel niets bepaald over de belastingschulden voor 1977 en 1978, die toen al ontstaan waren of waarvan kon voorzien worden dat ze in de nabije toekomst zouden ontstaan. Er werd voor die fiscale schulden evenmin een voorziening aangelegd.

De akte van vereffening-verdeling werd nooit gepubliceerd in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, maar wordt in de loop van 1978 wel geregistreerd en overgeschreven op het hypotheekkantoor.

Uit het bestreden arrest van het Luikse hof van beroep blijkt dat nog verscheidene vereffeningshandelingen zijn gesteld nadat de akte van vereffening-verdeling was opgesteld en geregistreerd. Zo diende één van de vereffenaars in 1979 een belastingaangifte in naam van de vennootschap in voor de aanslagjaren 1977 en 1978. Dit leidt tot aanslagen, die de vennootschap aanvecht, maar zij krijgt definitief ongelijk van het hof van beroep te Luik in 1987. De fiscus dagvaardt daarop in 1989 de erfgenamen van de vereffenaars teneinde hen schadevergoeding te laten betalen voor de fout begaan door hun rechtsvoorgangers, de vereffenaars van de vennootschap.

2. De vordering is gebaseerd op artikel 192 W.Venn., dat bepaalt dat de vereffenaars zowel jegens derden als tegenover de vennoten verantwoordelijk zijn voor de vervulling van hun taak en de tekortkomingen in hun “bestuur”. De fout die de vereffenaars hier verweten werd, bestond erin reeds een verdeling van activa te hebben doorgevoerd vooraleer de belastingschulden betaald waren of er daarvoor gelden geconsigneerd waren. Uit artikel 190 § 2 eerste lid W.Venn. kan inderdaad afgeleid worden dat zulks in de regel een fout uitmaakt [3]. Er zal alleen van een fout sprake zijn indien de vereffenaars het bestaan van de schuld kenden of behoorden te kennen. Algemeen wordt aangenomen, en het hof te Luik bevestigt, dat op vereffenaars een zekere opsporingsplicht van potentiële schuldeisers rust, en dat vereffenaars niet alleen rekening moeten houden met reeds ingekohierde belastingen, maar ook met belastingen die nog ingekohierd moeten worden [4].

2. Artikel 198 § 1 W.Venn. derde streepje versus vierde streepje

3. Het geschil voor het hof van beroep en het Hof van Cassatie draaide niet zozeer rond de vraag of de vereffenaars een fout hadden begaan, dan wel rond de verjaring, die door de erfgenamen van de vereffenaars werd ingeroepen.

Blijkens artikel 198 § 1 vierde streepje verjaren alle rechtsvorderingen tegen vereffenaars wegens verrichtingen in verband met hun taak door vijf jaar te rekenen vanaf die verrichtingen of, indien ze met opzet verborgen werden gehouden, te rekenen vanaf de ontdekking. Deze wetsbepaling regelt de verjaringstermijn voor aansprakelijkheidsvorderingen tegen de vereffenaar persoonlijk, wegens een fout die hij persoonlijk heeft begaan.

4. Men mag artikel 198 § 1 vierde streepje niet verwarren met artikel 198 § 1 derde streepje, zoals niet alleen studenten maar ook praktizijnen vaak doen en in casu blijkbaar ook de rechtbank van eerste aanleg. De verwarring is begrijpelijk, nu de wettekst schabouwelijk geformuleerd is. Het derde streepje betreft de verjaring van vorderingen van schuldeisers tegen de vennootschap, wier vereffening gesloten is. Aangezien een vennootschap haar rechtspersoonlijkheid verliest en dus definitief ophoudt te bestaan met het sluiten van de vereffening, kan een schuldeiser die meent onterecht niet betaald te zijn in het kader van de vereffening, die vennootschap zelf procestechnisch niet meer dagvaarden na het sluiten van haar vereffening. Vanaf de publicatie in de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad van het sluiten van de vereffening heeft de schuldeiser evenwel nog vijf jaar om de vennootschap aan te spreken, maar moet hij daarvoor procestechnisch de vereffenaar qualitate qua dagvaarden. Artikel 198 § 1 derde streepje heeft het om die reden over “rechtsvorderingen tegen de vereffenaar als zodanig”. Het gaat hier niet om aansprakelijkheidsvorderingen tegen de vereffenaar wegens een fout die deze begaan heeft - dit wordt beheerst door het vierde streepje - maar om vorderingen tegen de verdwenen vennootschap, waarvan men zegt dat zij nog vijf jaar “passief voortbestaat”.

5. In het onderhavige geschil heeft de fiscus eigenlijk geprobeerd de verjaringstermijn van het derde streepje in te roepen voor een geval van persoonlijke aansprakelijkheid van een vereffenaar wegens persoonlijke fout, waarvoor correct bezien de verjaringstermijn van het vierde streepje geldt.

In het licht van de duidelijke wettekst aanvaardt de fiscus (schijnbaar) dat de verjaringstermijn voor persoonlijke aansprakelijkheid van de vereffenaar begint te lopen op het moment van de foutieve verrichting (of de ontdekking ervan indien ze opzettelijk verborgen werd gehouden), maar hij argumenteert dat de fout die bestaat uit het niet betalen van een (belasting)schuld slechts voltrokken (“consommé”) is op het moment van het sluiten van de vereffening zodat de verjaringstermijn pas op dat moment zou beginnen te lopen. Het Hof van Cassatie laat zich niet misleiden door deze redenering en oordeelt dat ook wanneer de fout bestaat uit het niet betalen van een schuld, de verjaring wel degelijk begint te lopen op de dag dat de fout is begaan, en niet op de dag van de sluiting van de vereffening.

Weliswaar was de akte van vereffening-verdeling nooit gepubliceerd in de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad, maar daarin wordt blijkbaar door geen van de partijen een poging gezien om de fout opzettelijk verborgen te houden. In elk geval was bewezen dat de belastingadministratie na enige tijd op de hoogte was van het bestaan van de akte.

6. De argumentatie van de fiscus was zeker ook beïnvloed door het feit dat de vereffenaar na de notariële akte van vereffening-verdeling nog verschillende vereffeningshandelingen had gesteld, waaronder realisatie van bepaalde activa en innen van bepaalde schuldvorderingen. Aangezien het mogelijk was dat de initiële fout van de vereffenaar nog rechtgezet werd doordat de schuldeiser door de latere vereffeningsactiviteiten toch nog betaald werd, is die initiële fout volgens eiser in cassatie op het moment van de verdelingsakte nog niet voltrokken, zodat de verjaringstermijn nog niet begint te lopen. Het Hof van Cassatie volgt ook deze, o.i. reeds iets minder onovertuigende redenering niet, en bevestigt uitdrukkelijk dat het feit dat nog vereffeningsactiviteiten zullen/zouden moeten volgen niet betekent dat de fout nog niet voltrokken is op het moment dat de vereffenaar in de akte tot verdeling overgaat hoewel er nog openstaande schulden zijn.

7. Ook hier zal men moeten toegeven dat de visie van het Hof van Cassatie een stevige basis in de wet heeft: de aansprakelijkheid ontstaat van zodra er een fout is begaan, en het doorvoeren van een verdeling vooraleer de schulden zijn betaald wordt van oudsher als fout gezien. Toch kan men er niet omheen dat het inderdaad mogelijk is dat de gevolgen van de fout ongedaan gemaakt worden door latere vereffeningsactiviteiten: deze kunnen namelijk tot gevolg hebben dat de schuldeiser alsnog wordt betaald, zodat hij uiteindelijk geen schade zal geleden hebben. In een reeds gepubliceerde noot bij het arrest hebben Doolaege en Van Houte er terecht op gewezen dat dergelijke redenering nochtans berust op een verwarring tussen fout en schade [5]: de (omvang van de) schade staat inderdaad niet definitief vast tot het afsluiten van de vereffening, maar het is al eerder zeker dat een fout werd begaan. Vanuit theoretische hoek kan niets tegen die zienswijze ingebracht worden, maar zij heeft wel tot gevolg dat de verjaring begint te lopen tegen een schuldeiser die niet alleen nog niet kan weten wat de omvang van zijn schade is, maar zelfs niet of zij vaststaat. Dat laatste is nochtans een gegrondheidsvoorwaarde voor een vordering tot schadevergoeding, en daarnaast vermoeden wij dat een schuldeiser in een context als deze [6] minder geneigd zal zijn reeds te dagvaarden zolang niet helemaal zeker is dat hij definitief schade heeft geleden, nu de vereffening nog niet is afgesloten.

3. “Ondeelbare fouten”

8. Het cassatiearrest van 21 oktober 2005 lijkt ons geen afbreuk te doen aan een eerder cassatiearrest, van 14 februari 1935 [7]. Daarin oordeelde het Hof dat de feitenrechter soeverein kon vaststellen dat een reeks handelingen van een vereffenaar [8] één complexe en ondeelbare fout uitmaakten, zodat de vijfjarige verjaringstermijn pas begon te lopen toen de fout voltrokken was, nl. op het moment dat de laatste van die handelingen gesteld werd [9]. In casu blijkt uit de citaten in het cassatiearrest uit het arrest van het Luikse hof van beroep dat de eiser in cassatie voor het hof van beroep wel degelijk het argument van de ondeelbare fout had ingeroepen. Maar in cassatie wordt het argument niet opgeworpen, misschien omdat de eiser van oordeel was dat het argument in het licht van het cassatiearrest van 1935 weinig kans had, misschien omdat er in casu geen sprake was van een ondeelbare fout. Het hof te Luik had in antwoord op het ondeelbaarheidsargument expliciet geoordeeld dat de verschillende uitbetalingen slechts de uitvoering van de notariële akte waren. Op zich is dergelijke overweging evengoed steun voor de visie dat de verschillende uitbetalingen net wel een ondeelbaar geheel vormden, maar het was duidelijk niet de bedoeling van het Luikse hof dat te zeggen met die overweging. Eerder wou het hof nogmaals benadrukken dat de fout reeds begaan en voltrokken was met het opstellen van de verdelingsakte. Hoedanook, de leer van de ondeelbare fout blijft o.i. onverkort gelden [10], en is de voorbije jaren soms met succes voor de feitenrechters ingeroepen in zaken van bestuurdersaansprakelijkheid [11].

[1] Reeds gepubliceerd in T.F.R. 2006, 227, noot A. Doolaege en C. Van Houte. Op www.juridat.be is de tekst enkel vindbaar indien men via de website van het Hof van Cassatie (daar: “arresten”) gaat, niet indien men rechtstreeks via “rechtspraak” zoekt.
[2] Bv. Cass. 6 april 1984, Arr. Cass 1983-84, 1048 en Antwerpen 14 december 1998, R.W. 1999-2000, 227.
[3] Zie bv. Rb. Namen 20 december 1990, T.B.H. 1991, 907, waar werd aangenomen dat op de vereffenaar de plicht rust om met de belastingadministratie contact te nemen om na te gaan of er nog belastingclaims dreigen.
[4] A. Doolaege en C. Van Houte, “Over fout en 'geconsommeerde fout' bij de vijfjarige verjaringstermijn voor de persoonlijke aansprakelijkheidsvordering tegen vereffenaars”, T.F.R. 2006, 332.
[5] In vele andersoortige gevallen, bv. evoluerende lichamelijke letsels, is dat natuurlijk anders: daar staat onmiddellijk vast dat er schade is, en zal een slachtoffer niet aarzelen te dagvaarden voor de definitieve omvang van de schade vaststaat.
[6] Pas. 1935, I, 159.
[7] Namelijk de uitkering aan de aandeelhouders, door negen opeenvolgende uitbetalingen, van een geconsigneerde som geld die een actief van de vennootschap was.
[8] Het Hof van Cassatie (14 februari 1935) overwoog meer bepaald: “Attendu que l'arrêt attaqué a considéré comme complexe et indivisible la faute du liquidateur d'avoir, par une série de distributions successives de l'avoir social, provoqué finalement l'insolvabilité d'où est résulté le préjudice à réparer et admis en conséquence que la prescription n'a pu prendre cours que du moment où la faute s'est trouvée consommée, par la dernière distribution de cette série indivisible; que cette appréciation est souveraine”. De eisers in cassatie hadden opgeworpen dat de verjaring moest ingaan vanaf het moment dat de vereffenaar had beslist de kwestieuze som geld uit te keren, en dat de daadwerkelijke uitbetalingen irrelevant waren. Het Hof van Cassatie antwoordt: “Que la prétention des demandeurs de faire courir le délai de prescription quinquennale (…) de la décision du liquidateur d'opérer la répartition des fonds se heurte à la prédite appréciation souveraine.”.
[9] Aldus ook Doolaege en Van Houte, geciteerd (vn. 229), die een poging ondernemen om criteria aan te reiken om te bepalen wanneer een reeks handelingen een ondeelbare fout uitmaakt.
[10] Bv. Rb. Brugge 26 april 2004, T.F.R. 2005, 510, noot S. De Geyter. Zie andere voorbeelden én tegenvoorbeelden bij D. Haex, “De verjaringstermijn voor burgerrechtelijke aansprakelijkheidsvorderingen tegen bestuurders”, T.B.H. 2005, 388 en M. Delvaux, “Le point de départ du délai de prescription quinquennal des actions en responsabilité des dirigeants: analyse de deux applications pratiques”, J.D.S.C. 2004, 216.