Article

Rechtbank van koophandel Brugge, 26/10/2004, R.D.C.-T.B.H., 2006/7, p. 770-774

Rechtbank van koophandel Brugge 26 oktober 2004

VERZEKERING
Verzekeringsovereenkomst - Lichamelijke ongevallenverzekering - Dronkenschap - Bewijslast op verzekeraar - Begrip plotse gebeurtenis - Loskomen van winchinghaak
De verzekeraar die voorhoudt dat het slachtoffer in staat van dronkenschap verkeerde of onder invloed van drugs of verdovingsmiddelen was, moet aantonen dat de omstandigheden omschreven in de algemene voorwaarden zich hebben voorgedaan.
Nu eisers op voldoende wijze aantonen dat het slachtoffer is gevallen doordat hij tijdens het ophalen van de winchinghaak is losgekomen door een onbewuste handeling, bewijzen zij de plotse gebeurtenis waarvan één der oorzaken buiten het organisme van de verzekerde te zoeken is en bijgevolg dat het schadegeval onder de dekking van de polis valt.
PROCEDURE
Tergend en roekeloos geding - Vereiste van procesmisbruik
Het feit dat de verzekeraar zijn verweer voor het gerecht laat gelden en wordt afgewezen na een omstandige argumentatie, kan op zichzelf niet de grondslag vormen voor een eis tot schadevergoeding wegens tergend en roekeloos geding door de verzekerde.
BETALING
Verwijlintresten - Ingebrekestelling - Neerlegging klacht
Het neerleggen van een klacht is geen kennisgeving aan de verzekeraar, in de zin van artikel 1153 B.W. betreffende het recht op verwijlintresten, van de intenties van de begunstigden om de prestaties voorzien in de verzekeringsovereenkomst op te eisen.
ASSURANCE
Contrat d'assurance - Assurance accidents corporels - Ivresse - Charge de la preuve reposant sur l'assureur - Notion d'événement soudain - Détachement du crochet d'un treuil
L'assureur qui soutient que la victime se trouvait en état ivresse ou était sous l'influence de drogues ou de stupéfiants, doit prouver que les circonstances définies dans les conditions générales se sont produites.
Quand les parties demanderesses démontrent à suffisance que la victime est tombée du fait même qu'au cours de la levée du crochet d'un treuil, elle l'a lâché par un acte inconscient, elles prouvent l'événement soudain dont une des causes est à chercher en dehors de l'organisme de l'assuré et elles prouvent par conséquent que le sinistre tombe sous la couverture de la police.
PROCÉDURE
Procédure téméraire et vexatoire - Condition de l'abus de procédure
Le fait que l'assureur fasse valoir sa défense devant le tribunal et soit débouté après une argumentation fouillée ne peut en soi constituer la base d'une demande d'indemnisation pour procédure téméraire et vexatoire par l'assuré.
PAIEMENT
Intérêts de retard - Mise en demeure - Dépôt de plainte
Le dépôt d'une plainte n'est pas une notification à l'assureur, au sens de l'article 1153 C. civ. concernant le droit à des intérêts de retard, des intentions des bénéficiaires d'exiger les prestations prévues dans le contrat d'assurance.


G.F. e.a. / Ace Insurance NV

Zet.: J. Declercq (rechter), F. Piers en W. Hosten (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. S. Bekaert, A. Cosaert en P.H. Delvaux

(...)

Gegevens van de zaak - vorderingen

1. Op 10 september 2001 wordt G.R., zoon van eerste verweerster en broer van tweede, derde, vierde en vijfde verweerders, omstreeks 21 u. 20 met de helikopter, registratienummer 00-NHV, van de NV Noordzee Helikopters Vlaanderen van een containerschip gehaald. Tijdens het uitvoeren van deze operatie, aangeduid als winching waarbij G.R. met een lier van op het dek van het schip in de helikopter wordt gehesen, valt laatstgenoemde van de takel terug op het dek van het schip van op een vermoedelijke hoogte van 7 à 8 meter. Hierbij loopt hij zeer ernstige verwondingen op. Op 11 oktober 2001 overlijdt G.R. aan de opgelopen verwondingen.

Naar aanleiding van het ongeval wordt een strafonderzoek geopend, waarbij o.m. een deskundigenonderzoek wordt gelast. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door ir. Richard Derycke. Op 17 december 2003 wordt de buitenvervolging uitgesproken op basis van de gegevens verzameld ter gelegenheid van het onderzoek.

De NV Noordzee Helikopters Vlaanderen heeft onder polis (...) bij verweerster een lichamelijke ongevallenverzekering gesloten. De verzekerden zijn vijf loodsen en passagiers (inzittenden) die vervoerd worden door de NV Noordzee Helikopters Vlaanderen o.m. met de helikopter, registratienummer 00-NHV.

2. Met dagvaarding betekend op 7 mei 2002, hun eis het laatst formulerend in de synthesebesluiten neergelegd ter griffie op 24 mei 2004, vragen eisers de veroordeling van verweerster tot betaling van het bedrag van 262.893,52 EUR, meer de verwijlrente gelijk aan de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2001 tot aan de dagvaarding en van dan af de gerechtelijke rente tot aan de definitieve betaling. In ondergeschikte orde wordt de aanstelling van een deskundige gevraagd met een welbepaalde opdracht. Tevens wordt gevraagd het tussen te komen vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, niettegenstaande elk verhaal en met uitsluiting van het vermogen tot kantonnement en borgstelling.

Het gevorderd bedrag wordt samengesteld als volgt:

- forfaitaire vergoeding bedongen in polis nr. (...) 247.893,52 EUR
- schadevergoeding wegens weigering te betalen 12.500,00 EUR
- schadevergoeding wegens tergend en roekeloos verweer 2.500,00 EUR

3. Eisers stellen dat de polis een forfaitaire vergoeding van 247.893,52 EUR waarborgt bij het overlijden van de verzekerde, de loods. Bij overlijden van de verzekerde zijn diens wettelijke erfgenamen de begunstigden. Eisers zijn de wettelijke erfgenamen van G.R. en als begunstigden derhalve conform de polis gerechtigd op de forfaitair bedongen vergoeding. Tevens zouden zij verplicht geweest zijn een woonhuis eigendom van de overledene en bewoond door derde verweerster, te verkopen teneinde de successierechten te betalen. Mocht verweerster tijdig zijn overgegaan tot uitbetaling dan zou de verkoop niet noodzakelijk geweest zijn. Verweerster zou bij de weigering foutief hebben gehandeld.

Het verweer dat NV Ace Insurance voert wordt door eisers als tergend en roekeloos bestempeld. Verweerster zou alles betwisten en op een kwetsende wijze haar verdediging voeren, hetgeen de veroordeling tot een schadevergoeding wegens tergend en roekeloos verweer ad 2.500 EUR zou verantwoorden.

4. Verweerster betwist de vordering integraal. Samengevat stelt zij dat:

a. het schadegeval niet in de dekking van de polis is begrepen gezien het ongeval niet beantwoordt aan de omschrijving van artikel 1 van de polis en eisers het tegendeel niet aantonen, noch bewijzen dat het ongeval niet is uitgesloten van de dekking;

b. de vordering tot schadevergoeding wegens weigering te betalen geen enkele juridische grondslag vindt in de afgesloten polis;

c. zij geen fout heeft begaan bij de uitoefening van haar contractuele rechten, t.w. de weigering de vergoeding uit te keren en aldus zich niet heeft bezondigd aan rechtsmisbruik;

d. zij wellicht een hard, maar juist verweer voert doch niet tergend en roekeloos nu dit verweer is gesteund op de feiten en elementen die naar voor treden uit het strafdossier;

e. dat het ongeval is uitgesloten van dekking overeenkomstig artikel 7 § 1 (bedoeld wordt lid 3) van de polis nu het slachtoffer in staat van dronkenschap, dan wel onder invloed van drugs of verdovingsmiddelen verkeerde.

In ondergeschikte orde stelt verweerster dat de vordering slechts gegrond kan worden verklaard voor het verzekerde bedrag met intresten vanaf de ingebrekestelling d.d. 15 maart 2002 i.p.v. 1 oktober 2001, datum van neerlegging van klacht met burgerlijke partijstelling.

5. De rechtbank heeft de partijen gehoord in openbare terechtzitting. Eveneens heeft de rechtbank kennis genomen van de besluiten en de stukken neergelegd door de partijen.

Beoordeling
Nopens de dekking van de polis

6. In casu werpt verweerster op dat eisers niet voldoen aan de hun opgelegde bewijslast, nl. aantonen dat het schadegeval ressorteert onder het dekkingsgebied van de polis. Verweerster roept geen verval van dekking in. Zij verwijst in ondergeschikte orde naar de bepalingen van artikel 7 van de polis die zouden voorzien in een uitsluitingsgrond. Zich daarbij steunend op het arrest van het Hof van Cassatie van 5 januari 1995, is verweerster van oordeel dat eisers dienen te bewijzen dat de uitsluitingsgrond niet aanwezig is.

7. Conform artikel 1315 lid 1 B.W. en artikel 870 Ger.W. dienen eisers, als begunstigden, o.m. aan te tonen dat het schadegeval voor dekking in aanmerking komt onder de polis (...). Eisers dienen, zoals terecht door verweerster gesteld, derhalve de omvang van de dekking overeenkomstig de verzekeringsovereenkomst aan te tonen.

De verzekeraar die daarentegen een reden van verval inroept dient de niet-nakoming van een bepaalde, in de overeenkomst opgelegde verplichting en het oorzakelijk verband tussen de tekortkoming en het schadegeval aan te tonen (art. 1315 lid 2 B.W.; art. 870 Ger.W.; art. 11 Wet op de landverzekeringsovereenkomst 25 juni 1992; zie in deze zin Cass. 19 februari 1965, Pas. 1965, I, 628-630). Ook dit gegeven wordt door geen van beide partijen betwist.

Ook wanneer de verzekeraar zou verwijzen naar een uitsluitingsgrond, m.a.w. wanneer de verzekeraar stelt geen dekking te moeten verlenen omdat het schadegeval niet onder het toepassingsgebied van de polis valt, komt het hem toe het bewijs te leveren van het feit dat zijn verbintenis doet uitdoven. Het bewijs van de uitsluitingsgrond valt onder artikel 1315 lid 2 B.W. Verweerster stelt ten onrechte dat dit bewijs aan de verzekerde toekomt.

8. De rechtspraak van het Hof van Cassatie zoals gevormd in het arrest d.d. 5 januari 1995 heeft inmiddels wijzigingen ondergaan. De daaropvolgende arresten d.d. 7 juni 2001 en 18 januari 2002 hebben immers op een impliciete doch zekere wijze de bewijslast van de uitsluitingsgronden verbonden aan artikel 1315 lid 2 B.W. (zie dienaangaande de analyse van A. Fontaine, “Déchéances, exclusions, définition du risque et charge de la preuve en droit des assurances”, (noot onder Cass. 18 januari 2002), R.C.J.B., 20-73, i.h.b. nrs. 39 en 105). In geval van een uitsluitingsgrond beroept de verzekeraar zich immers op een feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis teweegbrengt.

De jaarverslagen van het Hof van Cassatie voor de jaren 2000-2001 en 2001-2002, waarin voormelde arresten worden becommentarieerd, bevestigen deze visie (zie www.cass.be ). Zo vermeldt het jaarverslag 2000-2001: “Dit arrest (d.d. 7 juni 2001) toont een evolutie in de rechtspraak van het Hof met betrekking tot de bewijslast in verzekeringszaken. Het breekt met de dichotomische redenering die erin bestaat de grond van uitsluiting tegenover de grond van verval te plaatsen en stelt daarvan meer zekere regels in de plaats gegrond op artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek.”. Het jaarverslag 2001-2002 vult verder aan en stelt aangaande het arrest van 18 januari 2002: “In overeenstemming met dit arrest (d.d. 7 juni 2002) beslist het Hof dat met toepassing van artikel 1315 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek, het aan de verzekeraar die beweert bevrijd te zijn van de dekking, toekomt aan te tonen dat de verzekerde een opzettelijke fout heeft begaan waardoor hij het voordeel van de verzekering verliest. Op die wijze verschuift het Hof het steeds terugkerend debat over gronden van uitsluiting en verval in de richting van de toepassing van de regels inzake bewijslast.”.

Besluitend dient dan ook gesteld dat het eisers toekomt te bewijzen dat het schadegeval beantwoordt aan de definitie van het gedekte risico en zich binnen deze grenzen bevindt, daar waar het de verzekeraar toekomt het bewijs te leveren van de voorwaarden die hem niet verplichten tot dekking (zie A. Fontaine, l.c., nr. 117).

9. De polis (...) waarborgt krachtens artikel 1 van de bijzondere voorwaarden, en dit in afwijking van artikel 7 lid 10 van de algemene voorwaarden, de verzekerden, zijnde 5 loodsen en passagiers die vervoerd worden door de verzekeringsnemer NV Noordzee Helikopters Vlaanderen, tegen de lichamelijke ongevallen die hen zouden overkomen bij het overkomen aan boord alsook bij het in- en uitstappen van de helikopter die hen vervoert van en naar het schip. Artikel 1 van de algemene voorwaarden van de polis definieert verder onder punt e) de term ongeval als zijnde de aantasting van de fysische integriteit veroorzaakt door een plotse gebeurtenis waarvan één der oorzaken buiten het organisme van de verzekerde te zoeken is.

De vraag stelt zich derhalve of het vallen van de winchinghaak door wijlen G.R. beantwoordt aan het begrip (lichamelijk) ongeval zoals voorzien en bedoeld in voormelde polis. Bij de toepassing van voormelde definitie staat de term plotse gebeurtenis waarvan één der oorzaken buiten het organisme van de verzekerde te zoeken is ter discussie, nu er omtrent de aantasting van de fysische integriteit geen betwisting bestaat.

10. Eisers moeten aantonen dat de val op 10 september 2001 een ongeval is zoals hiervoor gedefinieerd. Hierbij is het werkelijk verloop van de feiten van belang, nu eisers stellen dat G.R. van de haak is gevallen, daar waar verweerster voorhoudt dat de loods niet eens ingehaakt was en zich enkel en alleen vasthield aan de ring.

De rechtbank is van oordeel dat het bewezen voorkomt dat loods G.R. wel degelijk was ingeklikt aan de helikopterhaak, doch dat tijdens het ophalen de harnashaak uit de helikopterhaak is gekomen. De rechtbank vindt het bewijs in de samenlezing van volgende elementen en gegevens die voorkomen in het strafdossier aangelegd naar aanleiding van de feiten.

(...)

Aangezien aangetoond wordt dat G.R. ingehaakt was bij aanvang van het ophalen, kan het loskomen van de harnashaak van de helikopterhaak niet anders verklaard worden dan dat de loods zelf bij een onbewuste handeling het blokkeringslid open heeft gezet, dan wel gehouden. De hypothese dat de val van loods G.R. zou zijn veroorzaakt door het feit dat hij zou hebben nagelaten zijn harnas vast te maken aan de haak en zich bij het optrekken louter en alleen met zijn handen, derhalve armkracht, heeft vastgehouden aan de ring, komt immers niet bewezen voor. Het schrijven van de NV NHV d.d. 11 september 2001 waarbij gesteld wordt dat verondersteld wordt dat de loods zich niet heeft vastgehaakt is een louter eenzijdig stuk. De ondertekenaar was niet aanwezig bij het ongeval. Aan dit schrijven ging geen grondig onderzoek vooraf en de inhoud ervan is bovendien in tegenstrijd met de verklaringen van de aanwezigen bij het ongeval (cf. supra sub 8). Aan dit schrijven kan dan ook geen waarde worden gehecht.

11. Het begrip ongeval is gedefinieerd in de polis zelf, daar waar het begrip plotse gebeurtenis waarvan één der oorzaken buiten het organisme van de verzekerde te zoeken is dit niet is. Bij gebrek aan een conventionele dan wel wettelijke definitie moet teruggegrepen worden naar het dagdagelijks taalgebruik. Ten onrechte verwijzen eisers dan ook naar de arbeidsongevallenwet.

De val op zich is niet zozeer de plotse gebeurtenis, dan wel het loskomen van het harnas van de helikopterhaak met de val tot gevolg.

Het adjectief plotse wijst op een gebeurtenis die zich onverhoeds, onverwacht voordoet (zie Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal, Utrecht-Antwerpen, Van Dale Lexicografie, 1992, p. 2327). Uit het strafdossier blijkt niet dat het loskomen en de val door loods G.R. verwacht of voorbereid werd (wat door verweerster ook niet betwist wordt) zodat deze als plots dient te worden beschouwd.

De oorzaak van de gebeurtenis moet krachtens de conventionele omschrijving buiten het organisme van de verzekerde te zoeken zijn. A contrario houdt dit in dat de oorzaak van de gebeurtenis niet inherent, niet eigen mag zijn aan het organisme van de verzekerde. Het inherent zijn kan slechts betrekking hebben op het fysisch inherent zijn (de lichamelijke gesteldheid van de verzekerde), dan wel het psychisch inherent zijn (de geestelijke gesteldheid, de wil van de verzekerde), nu het organisme van de verzekerde bestaat uit een fysische en een psychische component (lichaam en geest). De gebeurtenis, zijnde het loskomen en de val, is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid veroorzaakt doordat de loods onbewust en onvrijwillig de veiligheidslip van de haak heeft ingedrukt, dan wel ingedrukt gehouden. Daar dit onbewust en onvrijwillig is gebeurd en niets te maken heeft met de fysische gesteldheid van de verzekerde, is (één van) de oorza(a)k(en) van het loskomen en het vallen, buiten het organisme van de loods te zoeken.

Nu eisers op voldoende wijze aantonen dat G.R. is gevallen doordat hij tijdens het ophalen van de haak is losgekomen door een onbewuste handeling, bewijzen zij de plotse gebeurtenis waarvan één der oorzaken buiten het organisme van de verzekerde te zoeken is.

De gebeurtenissen van 10 november 2001 zijn dan ook te begrijpen als een ongeval in de zin van de polis nr. (...). Eisers leveren aldus het bewijs dat het schadegeval onder de dekking van de polis valt.

12. Artikel 7 van de algemene voorwaarden, gewijzigd door punt 1 van de bijzondere voorwaarden, sluit een aantal ongevallen uit van de dekking. Gelet op de bewijslast zoals hierboven omschreven, moet verweerster die voorhoudt dat het slachtoffer in staat van dronkenschap verkeerde of onder invloed van drugs of verdovingsmiddelen was, aantonen dat de omstandigheid omschreven in artikel 7 van de algemene voorwaarden zich heeft voorgedaan.

Verweerster gaat uit van een loutere veronderstelling. De zwaarwichtigheid van het ongeval zou de staat van dronkenschap of onder invloed zijn bewijzen. De toestand van dronkenschap of onder invloed zijn kan niet zonder meer afgeleid worden uit de ernst van het ongeval. Dit vermoeden vormt geen bewijs, nu dit niet gewichtig, noch bepaald is.

(...)

13. De rechtbank besluit bijgevolg dat het schadegeval van 10 september 2001 onder de dekking van de polis (...) valt zodat verweerster gehouden is de daarin voorziene prestatie, zijnde de uitbetaling van het forfaitair bedrag van 247.893,52 EUR (10.000.000 BEF) te leveren. De vordering is op dit punt dan ook gegrond.

14. Dat eisers, als wettelijke erfgenamen van loods G.R., zijnde de verzekerde, de begunstigden zijn wordt door verweerster niet betwist (zie ook art. 9 algemene voorwaarden polis).

(...)

Nopens de vergoeding wegens tergend en roekeloos verweer

16. Alvorens te kunnen ingaan op de gevorderde schadevergoeding wegens tergend en roekeloos verweer moet de rechter het bestaan van een procesmisbruik in hoofde van de wederpartij of de fout ten opzichte van de gedragslijn van de goede huisvader in hoofde van de wederpartij beoordelen.

Er is sprake van procesmisbruik wanneer de rechtsuitoefening de grenzen overschrijdt van de normale rechtsuitoefening door een zorgvuldig persoon. Dit is o.m. het geval wanneer de uitoefening van een recht gebeurt met uitsluitend oogmerk een ander schade toe te brengen of wanneer de uitoefening van een recht gebeurt zonder enig nut voor de titularis van dat recht. Er is eveneens sprake van procesmisbruik wanneer de rechtstitularis zijn recht op verschillende wijzen met gelijk nut voor hemzelf kan uitoefenen en hij de wijze kiest die het meest nadelig is voor de andere of wanneer er een wanverhouding is tussen het voordeel dat de rechtsuitoefening de rechtstitularis biedt en het nadeel dat daarmede aan een ander wordt berokkend (H. Vandenberghe, M. Van Quickenborne, L. Wynant en M. Debaene, “Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1994-1999)”, T.P.R. 2000, 22). Het loutere feit zich te vergissen in de draagwijdte van zijn rechten of plichten en/of het falen in zijn bewijslast heeft nog niet tot gevolg dat een verweer tergend en roekeloos wordt. Hiervoor dient in rechte te zijn opgetreden te kwader trouw of met grote lichtzinnigheid (zie in deze zin Gent 13 november 2002, RABG 2003, 532-535). Het feit dat men zijn verweer voor het gerecht laat gelden en dat men wordt afgewezen na een omstandige argumentatie, kan op zichzelf niet de grondslag vormen voor een eis tot schadevergoeding wegens tergend en roekeloos verweer (vgl. V. Boesmans, “Wanneer is er sprake van tergend en roekeloos geding? Hoe wordt de schadevergoeding begroot?”, RABG 2003, 535-536). De omvang van de prestaties die verweerster dient te leveren op basis van de verzekeringsovereenkomst zijn niet min, t.w. een forfaitair bedrag van 247.893,52 EUR. Het is bijgevolg aanvaardbaar dat verweerster nauwgezet nagaat of de voorwaarden tot het leveren van de prestaties zijn vervuld. Verder is het niet ondoordacht van verweerster de mogelijkheid tot kennisname van het strafdossier af te wachten alvorens standpunt in te nemen. Evenmin blijkt uit enig stuk of gegeven dat verweerster met het uitsluitend oogmerk om eisers te schaden weigert de vergoeding uit te keren. Zij steunt haar weigering op de gegevens die zij haalt uit het strafdossier gecombineerd met de uitlegging van de contractuele bedingen (definitie van het ongeval en uitsluitingsgrond).

De vordering wegens tergend en roekeloos verweer is ongegrond.

Nopens de gevorderde rente

17. Krachtens artikel 1153 B.W. hebben eisers recht op de verwijlrente vanaf de dag van de aanmaning, waarmede de schuldenaar in gebreke wordt gesteld (art. 1146 B.W.). Uit de voorgelegde stukken blijkt dat verweerster voor het eerst in gebreke werd gesteld met schrijven d.d. 4 maart 2002 gericht aan Belgibo NV die namens verweerster optrad zoals blijkt uit hun brieven d.d. 10 oktober 2001 en 6 maart 2002 (zie stuk 5 en 9 bundel eisers). De verwijlrente gelijk aan de wettelijke rente is verschuldigd op 247.893,52 EUR vanaf 4 maart 2002.

Het neerleggen van een klacht met burgerlijke partijstelling op 1 oktober 2001 lastens de NV NHV en onbekenden is geen aanmaning aan verweerster waardoor deze in gebreke wordt gesteld. Het neerleggen van de klacht is geen kennisgeving aan verweerster van de intenties van eisers op de prestaties voorzien in de verzekeringsovereenkomst op te eisen.

Op deze gronden,

DE RECHTBANK,

Wijzende op tegenspraak;

Gelet op artikelen 2 en volgende van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

alle andere besluiten afwijzend als ongegrond of niet ter zake dienend;

verklaart de vordering ontvankelijk en in volgende mate gegrond;

(...).