Article

Hof van beroep Gent, 03/11/2005, R.D.C.-T.B.H., 2006/7, p. 768-769

Hof van beroep Gent 3 november 2005

VERZEKERING
Aansprakelijkheidsverzekering - Subrogatie - Opzettelijk schadegeval - Minderjarige
Een verzekerde in een aansprakelijkheidsverzekering is geen derde, zodat de verzekeraar op grond van artikel 41 Wet Landverzekeringsovereenkomst geen subrogatoir verhaalsrecht heeft tegen een verzekerde. Het feit dat geïntimeerde geen aanspraak kan maken op dekking voor de door hem opzettelijk veroorzaakte schade, ontneemt hem niet de hoedanigheid van verzekerde. De verzekeraar BA privéleven die in de rechten van burgerrechtelijk aansprakelijke ouders is getreden, kan derhalve geen vordering uitoefenen tegen de aansprakelijke minderjarige.
ASSURANCE
Assurance de responsabilité - Subrogation - Sinistre volontaire - Mineur
L'assuré dans une assurance-responsabilité n'est pas un tiers, de sorte que l'assureur, sur base de l'article 41 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre n'a pas de droit de recours subrogatoire contre un assuré. Le fait que l'intimé ne puisse faire appel à la couverture pour les dommages qu'il a causé intentionnellement, ne lui enlève pas la qualité d'assuré. L'assureur RC vie privée, qui est intervenu dans les droits des parents civilement responsables, ne peut par conséquent pas agir contre le mineur responsable.

Ethias / D.C.J.

Zet.: G. Brugmans (kamervoorzitter), A. Van de Putte en G. Jocqué (raadsheren)
Pl.: Mrs. X. Byvoet en H. Dekeyzer

(...)

Voorgaanden

1. De betwisting van partijen houdt verband met de door geïntimeerde gepleegde misdrijven van verkrachting, aanranding van de eerbaarheid, opzettelijke slagen en verwondingen en bedreiging en waarvoor hij werd veroordeeld bij vonnis van 20 december 2000 van de jeugdrechtbank te Brugge, bevestigd bij arrest van 2 april 2001 van dit hof. Appellante ging als gezinsaansprakelijkheidsverzekeraar van de ouders van geïntimeerde over tot vergoeding van de slachtoffers ingevolge hun aansprakelijkheid op grond van artikel 1384 lid 2 B.W.

Appellante vorderde voor de eerste rechter als gesubrogeerde in de rechten van de ouders van geïntimeerde terugbetaling van haar uitgaven ten bedrage van 49.270,97 EUR, te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf de respectievelijk data van betaling en de kosten van het geding.

De eerste rechter heeft de vordering van appellante als ongegrond afgewezen.

2. Appellante beoogt met haar hoger beroep het tenietdoen van het bestreden vonnis en de toekenning van haar vordering zoals gesteld voor de eerste rechter.

Geïntimeerde vraagt de bevestiging van het bestreden vonnis.

Beoordeling

1. Appellante is de gezinsaansprakelijkheidsverzekeraar van de echtgenoten D.C.-S. en ging in deze hoedanigheid over tot vergoeding van de slachtoffers van de misdrijven gepleegd door hun alsdan minderjarige zoon D.C.J., huidige geïntimeerde. De ouders D.C.-S. werden immers bij vonnis van 20 december 2000 van de jeugdrechtbank te Brugge, bevestigd bij arrest van 2 april 2001 van dit hof, op grond van artikel 1384 lid 2 B.W. veroordeeld tot vergoeding van de slachtoffers.

Appellante vordert als gesubrogeerde in de rechten van de ouders D.C.-S. terugbetaling van haar uitgaven lastens geïntimeerde. De subrogatie is gesteund op artikel 41 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst volgens hetwelk de verzekeraar die de schadevergoedingen heeft betaald, ten belope van het bedrag van die vergoeding in de rechten en de rechtsvorderingen van de verzekerde of de begunstigen treedt tegen de aansprakelijke derde.

In de definities opgenomen in de algemene polisvoorwaarden wordt onder “verzekerden” onder meer verstaan: “a) de verzekeringnemer, b) zijn (haar) samenwonende echtgeno(o)t(e), c) alle bij de verzekeringnemer inwonende personen”. “Derden” worden omschreven als “elke andere dan de onder de letters a), b) en c) van de definitie 'verzekerden' nader bepaalde personen”.

Geïntimeerde woonde op het ogenblik van de feiten in bij zijn ouders en was bijgevolg een verzekerde in het kader van de door de ouders afgesloten gezinsaansprakelijkheidsverzekering. Hieruit volgt tevens dat geïntimeerde op grond van de polisbedingen geen derde is.

Waar geïntimeerde een verzekerde en geen derde is, beschikt geïntimeerde niet over een subrogatoir verhaalsrecht tegen geïntimeerde.

Dat geïntimeerde de schade opzettelijk zou veroorzaakt hebben doet geen afbreuk aan zijn hoedanigheid van verzekerde. Het feit dat geïntimeerde geen aanspraak kan maken op dekking voor de door hem veroorzaakte schade, ontneemt hem niet de hoedanigheid van verzekerde.

2. De verwijzing van appellante naar artikel 8 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst volgens hetwelk de verzekeraar, niettegenstaande enig andersluidend beding, niet kan verplicht worden dekking te geven aan hem die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt, is niet ter zake dienend.

De tussenkomst van appellante is het gevolg van de aansprakelijkheid van de ouders van geïntimeerde op grond van artikel 1384 lid 2 B.W. en niet van een door hen opzettelijk gestelde handeling. Dat appellante op grond van de subrogatie voorzien in artikel 41 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst haar uitgaven enkel kan verhalen op derden en geïntimeerde niet als een derde kan beschouwd worden, heeft geen uitstaans met artikel 8 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst.

Artikel 1384 lid 2 B.W. laat in de regel weliswaar toe dat de verzekeraar die in de rechten van de burgerrechtelijk aansprakelijke ouders is getreden, zijn vordering tegen de aansprakelijke minderjarige uitoefent doch sluit hierbij de toepassing van artikel 41 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst niet uit. Dat in casu geen subrogatoir verhaal mogelijk is, is enkel het gevolg van het feit dat geïntimeerde in de polis als verzekerde wordt aangeduid. In verzekeringsovereenkomsten waar dit niet het geval is, blijft een subrogatoir verhaal mogelijk onder de voorwaarden van artikel 41 lid 4 en 5 Wet Landverzekeringsovereenkomst.

Of er sprake is van kwaad opzet in de zin van artikel 41 lid 4 Wet Landverzekeringsovereenkomst is verder niet ter zake dienend, nu appellante over geen subrogatoir verhaalrecht beschikt ten overstaan van geïntimeerde.

3. Waar appellante een subrogatoire vordering in de zin van artikel 41 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst uitoefent, is de verwijzing van geïntimeerde naar artikel 88 Wet Landverzekeringsovereenkomst waarin de mogelijkheid van een verhaalrecht tegen de verzekerde op grond van een contractueel beding voorzien is, evenmin ter zake dienend. Appellante stelt trouwens zelf dat artikel 88 Wet Landverzekeringsovereenkomst ten deze niet van toepassing is.

Op deze gronden,

Het hof, rechtdoende op tegenspraak;

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond;

Bevestigt dienvolgens het bestreden vonnis.

(...)