Article

Hof van Cassatie, 17/11/2005, R.D.C.-T.B.H., 2006/7, p. 757-759

Hof van Cassatie 17 november 2005

VERZEKERING
Verzekeringsovereenkomst - Verplichtingen van de verzekeraar - Weigering dekking - Afstand van recht - Bewijslast wettelijke uitsluiting
Wanneer de verzekeraar aanvaard heeft tot dekking gehouden te zijn en verzaakt heeft aan zijn beweerd recht om op grond van de polis en de wettelijke bepalingen dekking te weigeren, is de verzekerde niet langer gehouden bewijs te leveren dat het schadegeval in de verzekeringsovereenkomst is voorzien en er niet door uitgesloten is.
ASSURANCE
Contrat d'assurance - Obligations dans le chef de l'assureur - Refus de la garantie - Renonciation à son droit - Charge de la preuve - Exclusion légale
Lorsque l'assureur a admis être tenu à garantie et a renoncé à son droit de refuser la garantie sur la base de la police et des dispositions légales, l'assuré n'est plus tenu d'établir que le sinistre est prévu par le contrat d'assurance et qu'il n'est pas exclu par celui-ci.

Generali Belgium / K.S. e.a.

Zet.: G. Bourgeois (waarnemend voorzitter), Gh. Londers en E. Dirix (raadsheren)
O.M.: P. Cornelis (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. P. Wouters en L. De Gryse en H. Geinger

(...)

III. Middel

Eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- het algemeen rechtsbeginsel dat afstand van recht strikt moet worden uitgelegd en enkel kan worden afgeleid uit feiten die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn, zoals neergelegd in onder meer artikel 1045 derde lid van het Gerechtelijk Wetboek;

- de artikelen 1134, 1135, 1234, 1315, 1338, 2219 en 2262 van het Burgerlijk Wetboek;

- artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek;

- de artikelen 1, 34, 35, 77, 78, 79 en 89 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, hierna afgekort Landverzekeringswet.

Aangevochten beslissingen

Het bestreden arrest beslist op pagina 14: “Ongeacht de vraag of (eiseres) op grond van de polisvoorwaarden of wettelijke bepalingen al dan niet tot dekking dient over te gaan, heeft zij door haar houding aanvaard dat zij te dezen tot dekking gehouden is. Zij heeft dienvolgens impliciet doch zeker verzaakt aan haar beweerd recht om op grond van de polis en de wettelijke bepalingen dekking te weigeren. 5. Uit het voorgaande volgt dat (eiseres) tot dekking gehouden is. Het hoger beroep van (derde verweerster) is gegrond. De eis in tussenkomst en vrijwaring van (tweede verweerster) tegen haar gericht is ongegrond”, op grond van de motieven op p. 12-14:

“4. (Eiseres) heeft zonder voorbehoud het verweer van (tweede verweerster) tijdens de procedure in kort geding en tijdens de expertise in kort geding waargenomen. Ze heeft een raadsman, hierna verder de raadsman genoemd, aangesteld om de belangen van (tweede verweerster) waar te nemen. Niettegenstaande de dagvaarding in kort geding van 27 mei 1998 de feiten niet dateert en dienvolgens zeer beperkte informatie aanreikt, wordt (eiseres) door de door haar aangestelde raadsman tijdens de expertiseverrichting op de hoogte gehouden van het verder verloop. De hierna volgende briefwisseling toont aan dat (eiseres) met kennis van zaken handelde en zonder enig voorbehoud in de procedure in kort geding en tijdens de expertise de belangen van (tweede verweerster) behartigde. De raadsman maakt de beschikking in kort geding van 18 juni 1998 die professor B. als deskundige aanstelt, aan (eiseres) over. (Eiseres) ontvangt tevens het voorlopig verslag van de gerechtsdeskundige, haar overgemaakt op 25 november 1998. Bij brief van 30 november 1998 bericht de raadsman zowel aan (vierde verweerder) als aan (eiseres) dat (tweede verweerster) geen opmerkingen heeft op het deskundigenverslag en dat hij eerst van de verzekeraar hierover de bevestiging wenst te verkrijgen. De raadsman maakt op 4 december 1998 de opmerkingen van (eerste verweerder) op het deskundigenverslag, door diens raadsman geformuleerd, aan (eiseres) over. (Eiseres) antwoordt op 2 december 1998 aan (vierde verweerder) dat zij geen opmerkingen op het voorlopig verslag van de deskundige heeft. Een afschrift van de door de raadsman van (eerste verweerder) aan de deskundige verzonden correctie van 3 december 1998 wordt eveneens op 7 december 1998 door de raadsman aan (tweede verweerster), (vierde verweerder) en (eiseres) verzonden. De raadsman van (eerste verweerder) verzoekt bij brief van 3 december 1998 of (eiseres) bereid is minstens een voorschot op de schadevergoeding te betalen. Aan de deskundige wordt op 11 december 1998 bericht dat (tweede verweerster) geen commentaar heeft bij het deskundigenverslag. In een afzonderlijke brief van 11 december 1998 dankt de raadsman de deskundige voor zijn brief van 9 december 1998 waarmee hem het definitief deskundigenverslag werd overgemaakt en vraagt hij nadere uitleg over punt 6.6. dat nergens in het verslag te bespeuren valt. De raadsman maakt bij brief van 18 december 1998 deze gegevens over aan (tweede verweerster), (vierde verweerder) en (eiseres) en voegt hieraan toe een uittreksel van de brief van de raadsman van (eerste verweerder), volgens die brief gedateerd van 14 december 1998, waarin (eerste verweerder) een vrijwillige regeling van een gedeelte van de bedragen vraagt en waarin de raadsman aan (eiseres) een finale regeling suggereert. De raadsman breng dit schrijven van 18 december 1998 op 7 januari 1999 aan (eiseres) in herinnering. Op dat ogenblik reageert (eiseres) bij brief van 20 januari 1999 dat zij de bundel bezorgt aan een raadgever stomatoloog en dat zij zodra mogelijk op deze taak terugkomt. Bij brief van 10 februari 1999 bericht (eiseres) aan de raadsman dat zij op grond van de aangehechte opmerkingen van haar raadgevende arts niet bereid is in deze zaak enige tegemoetkoming aan de tegenpartij te verlenen en eindigt deze brief als volgt: 'Wij vertrouwen verder op uw goede zorgen om de eis van tegenpartij af te wijzen en zien uw volgende berichten met belangstelling tegemoet'. In het aangehaald advies verwijst de arts naar de opeenvolgende feiten waaruit hij afleidt dat het best mogelijk is dat de vorige polis, bedoeld wordt de door (tweede verweerster) bij (derde verweerster) aangegane polis, moet worden aangesproken. (Eiseres) heeft gedurende meer dan zeven maanden onvoorwaardelijk de belangen van (tweede verweerster) tijdens de expertiseverrichtingen behartigd. Zij heeft geen opmerkingen op het voorlopig en op het definitief deskundigenverslag geformuleerd. (Eiseres) werd volledig ingelicht door de door haar aangestelde raadsman, kende op dat ogenblik de opeenvolgende feiten, wist aan de hand van bijlage 2, met name de behandelfiche, dat op 15 september 1993 de behandeling bij (tweede verweerster) was gestart, dat op 11 juli 1995 gratis een nieuwe brug werd geplaatst en dat het dienvolgens mogelijk was dat de schade zich zou hebben gemanifesteerd vóór 16 juni 1997, datum waarop haar polis in werking trad. Tijdens het deskundigenonderzoek was de brug in de bovenkaak niet langer aanwezig en zat de brug in de onderkaak los. Volgens de deskundige diende (eerste verweerder) dringend tot prothetisch herstel over te gaan ter vrijwaring van de kauwfunctie en de esthetiek. (Eiseres) kende het belang van de vaststellingen en de noodzaak van bijkomende medische ingrepen. Ze mocht er dan ook niet van uitgaan dat diezelfde vatstellingen nogmaals ten aanzien van een andere verzekeraar op tegenspraak konden worden overgedaan. Door die houding van (eiseres) mocht (tweede verweerster) aannemen dat haar aansprakelijkheid door (eiseres) werd gedekt. Die houding van (eiseres) heeft eveneens tot gevolg dat (tweede verweerster) haar vorige verzekeraar, (derde verweerster), niet in kennis van het schadegeval heeft gesteld tijdens de procedure in kort geding en dat (derde verweerster) dekking weigert. Gelet op de aard van de betwisting is er geen zekerheid dat een nieuw deskundigenonderzoek de rechten van (derde verweerster) vrijwaart. Ongeacht dat de vaststellingen in kort geding op tegenspraak tussen partijen met verschillend belang zijn gebeurd, is aan (derde verweerster) het recht ontzegd vanuit haar invalshoek de expertise bij te wonen en opmerkingen op het deskundigenverslag te formuleren. Gelet op de noodzaak tot dringend herstel en de inmiddels verstreken tijd is er evenmin zekerheid dat bij (eerste verweerder) dezelfde vaststellingen kunnen geschieden als tijdens het deskundigenonderzoek in kort geding. (Eiseres) beweert niet, laat staan dat zij het waarschijnlijk maakt, dat (eerste verweerder) inmiddels geen behandeling bij de tandarts onderging nu de deskundige reeds op 9 december 1998 wees op de dringende noodzaak tot prothetisch herstel.”.

Grieven

(...)

1.2. Tweede onderdeel

Overeenkomstig de artikelen 1134 en 1335 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 1 en 77 van de Landverzekeringswet is een verzekeraar slechts gehouden tot het verlenen van dekking indien het schadegeval gedekt is door zijn polis.

Krachtens artikel 78 § 1 van de Landverzekeringswet slaat de verzekeringswaarborg op de schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst en strekt zich uit tot vorderingen die na het einde van deze overeenkomst worden ingediend.

Krachtens artikel 78 § 2 van de Landverzekeringswet kunnen voor de erin nader bepaalde takken van de algemene burgerrechtelijke aansprakelijkheid, de partijen overeenkomen dat de verzekeringswaarborg alleen slaat op de vorderingen die schriftelijk worden ingesteld tegen de verzekerde of de verzekeraar tijdens de duur van de overeenkomst voor schade voorgevallen tijdens diezelfde duur.

Krachtens de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek moet de verzekerde, die jegens zijn verzekeraar doet gelden dat hij recht heeft op een betaling, niet enkel de schade bewijzen, maar ook de gebeurtenis die daartoe aanleiding gaf, en aantonen dat het verzekeringscontract wel degelijk in dat schadegeval voorziet en het niet uitsluit.

Dezelfde regels inzake de bewijslast aan de derde-benadeelde en aan elke andere derde het bewijs daarvan opleggen.

Hieruit volgt dat het bestreden arrest zijn beslissing dat “alleen (eiseres) tot dekking gehouden is” omdat dit “uit het voorgaande volgt” niet wettig verantwoordt, nu uit het enkel feit dat eiseres, naar het oordeel van de appelrechters, “verzaakt (heeft) aan haar beweerd recht om op de grond van de polis en de wettelijke bepalingen dekking te weigeren” slechts toelaat te besluiten dat eiseres dit verweer niet mag voeren volgens de appelrechters, maar onverkort laat de bewijslast die nog steeds op de andere partijen, en inzonderheid (tweede verweerster) rust, om aan te tonen dat het schadegeval in de polis van eiseres is voorzien en deze dit niet uitsluit, zoals artikel 78 van de Landverzekeringswet dit toelaat (schending van de art. 1315 van het Burgerlijk Wetboek, 870 van het Gerechtelijk Wetboek en 1, 77 en 78 van de Landverzekeringswet).

IV. Beslissing van het Hof

(...)

2. Tweede onderdeel

Overwegende dat de verzekerde die jegens zijn verzekeraar een recht op betaling aanvoert, in de regel niet alleen het bewijs moet leveren van de schade, maar ook van de gebeurtenis die tot die schade heeft geleid en moet bewijzen dat het opgetreden risico in het contract was voorzien en er niet door uitgesloten was;

Dat wanneer, zoals te dezen, de rechter vaststelt dat de verzekeraar aanvaard heeft tot dekking te zijn gehouden, en verzaakt heeft aan zijn beweerd recht om op grond van de polis en de wettelijke bepalingen dekking te weigeren, de verzekerde niet langer gehouden is het bewijs te leveren dat het schadegeval in de verzekeringsovereenkomst is voorzien en er niet door uitgesloten is;

Dat het onderdeel niet kan worden aangenomen.

Om die redenen,

HET HOF,

eenparig beslissend,

Verwerpt het cassatieberoep;

Veroordeelt eiseres in de kosten.

(...)