Article

Wil van de benadeelde om vergoeding te bekomen stuit verjaring rechtstreekse vordering, R.D.C.-T.B.H., 2006/7, p. 754-756

ASSURANCES
Contrat d'assurance - Prescription - Action directe - Délai de prescription - Interruption - Assureur informé par l'assuré
La limite de dix ans du délai de l'action résultant du droit propre que la personne lésée possède contre l'assureur suivant l'article 34 § 2 alinéa 1er de la loi sur le contrat d'assurance terrestre, n'a pas pour effet de transformer ce délai en un délai de forclusion non susceptible d'être interrompu ou suspendu.
Le moyen qui soutient que la prescription prévue à l'article 34 § 2 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre n'est interrompue que si l'assureur est informé de la volonté de la personne lésée d'exercer l'action visée à l'article 86 de la même loi manque en droit.
VERZEKERINGEN
Verzekeringsovereenkomst - Verjaring - Rechtstreekse vordering - Verjaringstermijn - Onderbreking - Verzekeraar ingelicht door de verzekerde
De beperking tot tien jaar van de termijn voor de vordering die voortvloeit uit het eigen recht dat de benadeelde tegen de verzekeraar heeft krachtens artikel 34 § 2, 1e lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst, heeft niet tot gevolg dat deze termijn wordt omgevormd in een termijn van verval die niet gestuit of geschorst kan worden.
Het middel dat staande houdt dat de verjaring voorzien in artikel 34 § 2 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst pas wordt gestuit als de verzekeraar wordt ingelicht door de benadeelde partij om de vordering bedoeld in artikel 86 van dezelfde wet in te stellen, faalt naar recht.
Wil van de benadeelde om vergoeding te bekomen stuit verjaring rechtstreekse vordering
Caroline Van Schoubroeck

1.Iedere benadeelde heeft krachtens artikel 86 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (Wet Landverzekeringsovereenkomst) een eigen recht tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader en de door de verzekeraar verschuldigde schadevergoeding komt toe aan de benadeelde met uitsluiting van de overige schuldeisers van de verzekerde. Zoals bekend, kent deze zgn. rechtstreekse vordering en eigen recht van de benadeelde een specifieke verjaringstermijn. Artikel 34 § 2 van bedoelde wet voorziet dat deze vordering verjaart door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd. Ter bescherming van de benadeelde is tevens voorzien dat indien hij bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, de termijn pas begint te lopen vanaf dat tijdstip, maar in elk geval verstrijkt na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.

Het betrokken arrest oordeelt vooreerst dat deze tienjarige termijn een verjaringstermijn is die kan gestuit en geschorst worden en geen vervaltermijn. In het arrest van 6 april 2006 (elders in dit nummer) bevestigt het Hof deze interpretatie.

2.Ten tweede doet het Hof uitspraak over de stuitingsgrond voorzien in de dwingende bepaling van artikel 35 § 4 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Dit artikel bepaalt: “De verjaring van de vordering bedoeld in artikel 34 § 2 wordt gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade. De stuiting eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn weigering”. Deze wilsuiting door de benadeelde stemt overeen met de aanmelding van het schadegeval waartoe de contractpartijen zijn gehouden (art. 19 en art. 34 § 3 Wet Landverzekeringsovereenkomst) [1].

Met betrekking tot de toepassing van deze stuitingsgrond, rijst in het bijzonder de vraag naar de interpretatie en invulling van de bewoordingen: “zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade”.

3.De oorsprong van deze stuitingsgrond ligt in artikel 15 § 1 lid 2 WAM-Wet van 21 november 1989. In 1992 heeft de wetgever deze van toepassing gemaakt op alle aansprakelijkheidsverzekeringen. De onderliggende ratio van bedoeld artikel 15 § 1 was de moeilijkheden die rezen in de praktijk met de concrete invulling van het begrip “onderhandeling” op te lossen en tegelijkertijd het slachtoffer een grotere bescherming te bieden.

Artikel 34 § 2, noch artikel 35 § 4, onderwerpen de stuitende werking van de kennisneming door de verzekeraar van de wil van de benadeelde tot schadeloosstelling aan bijzondere vormvereisten [2]. De loutere wilsuiting van het slachtoffer om vergoed te worden is voldoende [3]. Het middel of de wijze van kennisgeving is zonder belang [4], evenmin of dit mondeling dan wel schriftelijk is [5]. “Il suffit désormais que la personne lésée manifeste par n'importe quel moyen son intention d'obtenir le paiement de l'indemnité pour que la prescription de l'action directe soit immédiatement interrompue. Si aucune forme n'est prescrite, la personne lésée sera néanmoins attentive à se réserver un moyen de preuve” [6].

De noodzakelijke en voldoende voorwaarde is dat de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om vergoeding te bekomen. De stuiting vindt plaats op het ogenblik waarop de verzekeraar kennis krijgt van de wilsuiting [7].

4.Rechtsleer stelt dat die kennisgeving aan de verzekeraar van de wil van de benadeelde tot het bekomen van vergoeding van de verzekeraar, niet moet gedaan worden door de benadeelde zelf maar dat deze wilsuiting kan worden vertolkt door een ander, zoals een tussenpersoon, advocaat, of de verzekerde zelf [8].

Het Hof van Cassatie lijkt nog een stap verder te gaan. In casu had de benadeelde tegen een architect een dagvaarding uitgebracht en was reeds een gerechtelijk expert aangesteld. De advocaat van de architect meldt in een brief aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar deze stand van de procedure met kopie van de stukken. De benadeelde had tegen de verzekeraar zelf geen vordering ingesteld. De verzekeraar voerde aan dat de brief uiting was van de wil van de benadeelde om van de architect vergoeding te bekomen van de schade en van de wil van die architect om uitkering op basis van de verzekeringsdekking te verkrijgen, doch niet kan beschouwd worden als een uiting van de wil van de benadeelde om hun rechtstreekse vordering krachtens artikel 86 Wet Landverzekeringsovereenkomst tegen de verzekeraar uit te oefenen. De appelrechters verwierpen deze vordering en oordeelden dat de bedoelde brief geldig de verjaring stuitte van de rechtstreekse vordering van de benadeelde tegen de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Tegen het advies in van het openbaar ministerie [9], bevestigt het Hof van Cassatie deze beslissing op grond van de motivering dat “het middel dat aanvoert dat de verjaring voorzien in artikel 34 § 2 enkel gestuit is wanneer de verzekeraar in kennis is gesteld van de wil van de benadeelde om zijn rechtstreekse vordering bepaald in artikel 86 Wet landverzekeringsovereenkomst uit te oefenen, faalt naar recht”. Hieruit kan men afleiden dat de verjaring van de rechtstreekse vordering van de benadeelde niet enkel gestuit is indien de verzekeraar op de hoogte is gebracht van de wil van de benadeelde om die vordering in te stellen. Het lijkt reeds voldoende dat de benadeelde zijn wil geuit heeft om de aansprakelijke vergoeding te bekomen van de geleden schade. De rechtbank van eerste aanleg te Namen had eerder deze interpretatie uitdrukkelijk verworpen, daarbij verwijzend naar de relativiteit van de stuiting van de verjaring en het bestaan van een afzonderlijke regeling voor de aangifte van de verzekerde en de benadeelde [10].

Hoewel de schending ervan niet ingeroepen was, kadert deze beslissing in ieder geval in de ratio van artikel 35 § 3bis Wet landverzekeringsovereenkomst. Deze bepaling legt dwingend op: “Stuiting of schorsing van de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tegen een verzekerde heeft stuiting of schorsing van de verjaring van zijn rechtsvordering tegen de verzekeraar tot gevolg. Stuiting of schorsing van de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tot de verzekeraar heeft stuiting of schorsing van de verjaring van zijn rechtsvordering tegen de verzekerde tot gevolg.” [11]

Op grond van de gelijkaardige bepaling in het oorspronkelijk artikel 15 § 2 WAM-Wet, oordeelde het Hof van Cassatie reeds dat de verjaring van de rechtstreekse vordering van de benadeelde tegen de verzekeraar gestuit wordt door de tijdig ingestelde burgerlijke vordering tegen de verzekerde en duurt tot de uitspraak van de eindbeslissing [12].

5.Met betrekking tot de vraag aan wie de benadeelde kennis moet geven van zijn wil om vergoeding te bekomen, oordeelt de rechtsleer dat dit moet gebeuren rechtstreeks aan de aansprakelijkheidsverzekeraar of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger die bevoegd is om deze kennisgeving te ontvangen [13]. Zo werd geoordeeld dat de dagvaarding aan de agent die voor het verstrijken van de verjaringstermijn aangeeft dat hij over geen mandaat beschikt, geen stuitende werking heeft [14].

6.Bedoeld artikel 35 § 4 stelt dat de stuiting eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn weigering. De formele vereiste van schriftelijke kennisgeving is dwingend. “S'il veut faire cesser cette période d'interruption, l'assureur n'a pas, quant à lui, le choix des moyens. L'interruption ne cesse en effet que lorsque l'assureur fait connaître par écrit, à la personne lésée, sa décision d'indemnisation ou son refus. (…) Le déséquilibre dans le choix des moyens traduit bien le souci de protection des victimes.” [15]. Een schriftelijke kennisgeving is voldoende, een deurwaardersexploot of aangetekende brief is niet vereist. Rechtsleer stelt tevens dat de kennisgeving aan de benadeelde zelf moet gedaan worden. Kennisgeving aan de verzekeraar rechtsbijstand of eender welke tussenpersoon lijkt niet voldoende [16]. De rechtspraak oordeelt op basis van goede trouw, dat de kennisgeving van de verzekeraar ondubbelzinnig moet zijn, d.i. dat ieder normaal redelijk persoon deze kennisgeving als een definitieve weigeringsbeslissing moet kunnen begrijpen [17].

[1] M. Fontaine, Droit des assurances - Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, nr. 429.
[2] Eenzelfde analyse geldt voor de kennisgeving van de wil van de verzekerde tot vergoeding, krachtens art. 35 § 3 Wet Landverzekeringsovereenkomst.
[3] Parlementaire voorbereiding, geciteerd bij H. Cousy en G. Schoorens, De nieuwe Wet op de Landverzekeringsovereenkomst. Parlementaire voorbereiding van de Wet van 25 juni 1992 en van de wijzigende Wet van 16 maart 1994, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 174; M. Fontaine, Droit des assurances - Verzekeringsrecht, nr. 418; B. Dubuisson, “L'action directe et l'action récursoire”, in B. Dubuisson en P. Jadoul (eds.), La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre. Dix années d'application, Brussel, Bruylant, 2003, p. 175, nr. 35; C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. Vanderspikken en H. Cousy, “Overzicht van rechtspraak. Verzekering motorrijtuigen (1980-1997)”, T.P.R. 1998, p. 260-261, nr. 87.1 m.b.t. art. 15 § 1 lid 1 WAM-Wet.
[4] Ph. Delvaux, “Action directe de la victime et sanctions pénales”, in M. Fontaine en P. Jadoul (eds.), La nouvelle réglementation de l'assurance R.C. automobile, Brussel, Bruylant, 1990, 83.
[5] E. Brewaeys en I. Baele, Verjaring in verzekeringsrecht, Mechelen, Kluwer, 2000, p. 71, nr. 87.
[6] B. Dubuisson, “L'action directe et l'action récursoire”, l.c., p. 175, nr. 35.
[7] E. Brewaeys en I. Baele, o.c., p. 71, nr. 87.
[8] Ibid., p. 71, nr. 87.
[9] www.cass.be .
[10] Rb. Namen 7 maart 2001, T.B.H. 2001, 486.
[11] Deze bepaling is toegevoegd bij wet van 22 augustus 2002 en beantwoordt aan de bepaling van het oorspronkelijk art. 15 § 2 WAM-Wet van 21 november 1989.
[12] C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. Vanderspikken en H. Cousy, “Overzicht van rechtspraak. Verzekering motorrijtuigen (1980-1997)”, p. 264-265, nr. 87.4 m.b.t. art. 15 § 2 WAM-Wet.
[13] B. Dubuisson, “L'action directe et l'action récursoire”, l.c., p. 175-176, nr. 36; E. Brewaeys en I. Baele, o.c., p. 53, nr. 66.
[14] Rb. Namen 7 maart 2001, T.B.H. 2001, 486.
[15] B. Dubuisson, “L'action directe et l'action récursoire”, l.c., p. 175, nr. 35.
[16] E. Brewaeys en I. Baele, o.c., p. 73, nr. 88; Ph. Delvaux, “Commentaire des articles 12 à 29. Action directe de la victime et sanctions pénales”, in M. Fontaine en P. Jadoul (eds.), La nouvelle réglementation de l'assurance R.C. automobile, Brussel, Academia-Bruylant, 1990, 82-84.
[17] Rb. Hasselt 29 juni 2000, A.J.T. 2000-01, 603, R.W. 2002-03, 712; Luik 5 juni 2002, R.G.A.R. 2003, nr. 13.728; Gent 16 oktober 2003, RABG 2005, 74, noot J. Vanoudenhoven.