Article

Internationaal privaatrecht inzake verzekeringen en het WIPR, R.D.C.-T.B.H., 2006/7, p. 703-716

Internationaal privaatrecht inzake verzekeringen en het WIPR

Caroline Van Schoubroeck [1]

INHOUD

Inleiding

I. Recht van toepassing op verbintenissen uit onrechtmatige daad A. Algemene verwijzingsregel

B. Internationale verkeersongevallen

II. Verhouding WIPR ten aanzien van bestaande verwijzingsregels

III. Rechterlijke bevoegdheid in verzekeringsgeschillen

IV. Toepasselijk recht op de verzekeringsovereenkomst A. Verzekeringsovereenkomsten tot dekking van zgn. communautaire risico's

B. Verzekeringsovereenkomsten tot dekking van zgn. niet-communautaire risico's

C. Lex contractus

D. Recht toepasselijk op de herverzekeringsovereenkomst

V. Recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering A. Probleemstelling

B. Getrapte verwijzingsregel 1. Algemeen

2. Specifieke aansprakelijkheidsrisico's

C. Toepassingsgebied van het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering

D. Inhoud van het begrip rechtstreekse vordering

E. Verblijfplaats benadeelde bevoegd forum

VI. Subrogatierecht van de verzekeraar

VII. Verzekeringsbemiddeling

Slotbeschouwing

SAMENVATTING
Deze bijdrage schetst beknopt de Belgische verwijzingsregels die specifiek van belang zijn voor verzekeringen. Aanleiding daartoe is de goedkeuring op 16 juli 2004 van het Wetboek Internationaal Privaatrecht. Deze bijdrage spitst zich in het bijzonder toe op de relaties tussen de diverse partijen betrokken bij de verzekeringsovereenkomst. Daar evenwel het belang van dit WIPR in verzekeringen verder gaat dan de regels die rechtstreeks betrekking hebben op het verzekeringsrecht, wordt ter illustratie eerst stilgestaan bij de nieuwe verwijzingsregels inzake het recht van toepassing op verbintenissen uit onrechtmatige daad. Met betrekking tot verzekeringen, laat het WIPR de bestaande verwijzingsregels grotendeels onverlet. De gevolgen hiervan worden behandeld voor wat betreft de twee grote domeinen van het internationaal privaatrecht, enerzijds de bevoegde rechter in verzekeringsgeschillen en anderzijds het toepasselijk recht op verzekeringsovereenkomsten. De specifieke verwijzingsregels betreffende het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering neemt in het WIPR een belangrijke plaats in en verdient daarom bijzondere aandacht. Ten slotte komen de regels over subrogatie en de verzekeringsbemiddeling aan bod. In het bestek van deze bijdrage kan niet diep worden ingegaan op de inhoud van de onderscheiden regels.
RESUME
Cette contribution esquisse succinctement les règles belges de conflit de lois qui sont d'une importance spécifique pour les assurances. Et ceci à l'occasion de l'approbation le 16 juillet 2004 du Code international de droit privé. Cette contribution se focalise en particulier sur les relations entre les diverses parties impliquées dans le contrat d'assurance. Vu toutefois que l'importance de ce Code international de droit privé pour les assurances va plus loin que les règles qui se rapportent directement au droit des assurances, nous nous attarderons tout d'abord, à titre d'illustration, aux nouvelles règles de conflit de lois en matière du droit applicable aux obligations dérivant d'un fait dommageable. En ce qui concerne les assurances, le Code international de droit privé laisse les règles de conflit de lois pour une grande part inchangées. Les conséquences en sont analysées ici pour ce qui concerne les deux grands domaines du droit international privé, d'une part le juge compétent dans les litiges relatifs aux assurances et d'autre part le droit applicable aux contrats d'assurance. Les règles de conflit de lois spécifiques au droit applicable à l'action directe prennent dans le Code international de droit privé une place importante et méritent pour cette raison une attention particulière. Enfin, nous passerons en revue les règles relatives à la subrogation et à la médiation. Mais le cadre limité de cette contribution ne nous permettra pas d'approfondir le contenu de ces diverses règles.
Inleiding

1.Het grensoverschrijdende verkeer van personen, goederen en diensten (in de Europese Economische Ruimte) neemt steeds toe. Menig (verzekerings)praktizijn krijgt dan ook meer en meer, “willens nillens”, verzekeringsrechtelijke problemen voorgelegd met één of ander internationaal aspect. Een Europese (gedeeltelijke) harmonisatie van het verzekeringscontractenrecht zouden zij ongetwijfeld toejuichen. Eerdere pogingen daartoe mislukten evenwel [2]. Recent durft de Europese Commissie opnieuw dromen nu ze haar steun heeft toegezegd aan de werkzaamheden van de Project Group “Restatement of European Insurance Contract Law”. Het uiteindelijk doel van de werkzaamheden van deze zgn. Innsbruck-groep, is het opstellen van een “European Insurance Contract Act serving the intrests of a common market” [3]. Deze academici, vertegenwoordigers uit diverse lidstaten, werken gestadig door. In afwachting evenwel van een daadwerkelijk geharmoniseerd Europees verzekeringsrecht, blijft in de praktijk het internationaal privaatrecht inzake verzekeringen een alsmaar prominentere plaats innemen.

Deze bijdrage schetst beknopt de verwijzingsregels die specifiek van belang zijn voor verzekeringen. Aanleiding daartoe is de goedkeuring op 16 juli 2004 van het Wetboek Internationaal Privaatrecht. Dit wetboek, waarvan de levensvatbare geboorte lange tijd erg onzeker was, is op 1 oktober 2004 in werking getreden [4]. Dit Wetboek Internationaal Privaatrecht (WIPR) houdt een geheel van verwijzingsregels in die voor een deel synthetiserend en bevestigend zijn tegenover het bestaande recht, anderzijds de noodzakelijke vernieuwing brengt in bepaalde sectoren waarin de rechtspraak niet tot een eenduidige regeling kon komen of waarin nieuwe regelen moesten worden gevonden.

Deze bijdrage spitst zich in het bijzonder toe op de relaties tussen de diverse partijen betrokken bij de verzekeringsovereenkomst. Het belang van dit WIPR blijft uiteraard niet beperkt tot de verder besproken regels die rechtstreeks betrekking hebben op het verzekeringsrecht. Bij wijze van illustratie wordt eerst even stilgestaan bij verwijzingsregels inzake het recht van toepassing op verbintenissen uit onrechtmatige daad (I). Voorts wordt de verhouding tussen het WIPR en de bestaande verwijzingsregels inzake verzekeringen toegelicht (II). Nadien worden de twee grote domeinen van het internationaal privaatrecht behandeld, enerzijds de bevoegde rechter in verzekeringsgeschillen (III) en anderzijds het toepasselijk recht op verzekeringsovereenkomsten (IV). De specifieke verwijzingsregels betreffende het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering neemt in het WIPR een belangrijke plaats in (V). Ten slotte komen de regels over subrogatie (VI) en de verzekeringsbemiddeling (VII) aan bod. In het bestek van deze bijdrage kan niet diep worden ingegaan op de inhoud van de onderscheiden regels [5].

I. Recht van toepassing op verbintenissen uit onrechtmatige daad

2.In een internationale context zullen de verwijzings­regels in het WIPR tot aanwijzing van het recht van toepassing op verbintenissen uit onrechtmatige daad [6], een belangrijke rol spelen in verzekeringen. In ieder geval zijn deze medebepalend bij de beoordeling of een aansprakelijkheidsverzekeraar tot prestatie gehouden is. Zoals verder toegelicht, zijn deze tevens bepalend voor de uitoefening van het wettelijk of conventioneel subrogatierecht, in hoofde van de verzekeraar die zijn verzekerde heeft vergoed, tegen de aansprakelijke dader van het schadegeval.

De traditionele, in rechtspraak ontwikkelde, aanknoping van de lex loci delicti is vervangen door een veel genuanceerder geheel van regels.

A. Algemene verwijzingsregel

3.Basisregel is dat het recht van de gemeenschappelijke verblijfplaats van partijen toepasselijk is om de aansprakelijkheid en de schadevergoeding te beoordelen. Doet deze situatie zich niet voor, dan geldt het recht van de plaats van het schadelijke voorval, behalve wanneer de plaats van waar de schade is ontstaan en de plaats van de oorzakelijke handeling niet in hetzelfde land liggen in welk geval het recht met de nauwste binding geldt. Niet onbelangrijk voor verzekeringen is de accessoire aanknoping. Hierdoor blijft de aansprakelijkheid tussen contractspartijen op grond van een onrechtmatige daad, toch beheerst door het recht toepasselijk op hun contract. Voorts kunnen partijen na het ontstaan van het geschil, onder bepaalde voorwaarden, onderling het toepasselijke recht op de verbintenis voortvloeiend uit onrechtmatige daad aanduiden.

Daarnaast gelden vijf specifieke detailregels voor schending van persoonlijke levenssfeer, ongeoorloofde mededinging of oneerlijke handelspraktijken, productaansprakelijkheid, milieuvervuiling en verkeersongevallen op de weg. Laten we even op deze laatste ingaan.

B. Internationale verkeersongevallen

4.De aansprakelijkheid in geval van een verkeersongeval op de weg, wordt beheerst door het recht toepasselijk krachtens het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake de wet van toepassing op verkeersongevallen op de weg (art. 99, 5° WIPR) [7]. Het WIPR beperkt zich tot een loutere verwijzing naar dit verdrag. Bij de oplossing van een schadegeval moet men aldus de verdragstekst ter hand nemen om uit te maken onder welke voorwaarden het recht van het land van het ongeval, dan wel het recht van het land van registratie van het voertuig toepasselijk is ter beoordeling van de aansprakelijkheid en de schadevergoeding.

5.In lijn met de voorbereiding van de Europese Verordening betreffende de harmonisatie van de verwijzingsregels inzake het recht van toepassing op verbintenissen uit onrechtmatige daad, de zgn. Rome II [8], [9], stelt ook het WIPR geen einde aan het oude debat in verzekeringskringen om voor (de vergoeding van) internationale verkeersongevallen toepassing te maken van de lex damni, waardoor minstens voor de schadebegroting en schadevergoeding toepassing wordt gemaakt van het recht van het land van de verblijfplaats van het slachtoffer [10]. Bij toepassing van deze verwijzingsregel zou de Nederlander die in België woont en slachtoffer is van een verkeersongeval in Polen, vergoeding bekomen volgens het Belgisch recht.

6.Een gemiste kans met betrekking tot internationale verkeersongevallen is de afwezigheid van een omschrijving of verduidelijking van het begrip “verbintenis uit onrechtmatige daad”. Een probleem rijst immers met betrekking tot de in 1995 ingevoerde vergoedingsregeling voor bepaalde slachtoffers van verkeersongevallen, de zgn. vergoedingsregeling voor zwakke weggebruikers geregeld in artikel 29bis WAM-Wet. Zoals bekend [11], houdt deze vergoedingsregeling in dat ieder slachtoffer (en zijn rechthebbenden) [12] van een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig [13] is betrokken, zich voor de vergoeding van de schade voortvloeiend uit lichamelijk letsel en overlijden [14] en de kledijschade kan wenden tot de WAM-verzekeraar [15] van ieder bij het ongeval betrokken motorrijtuig. Er bestaat echter nog steeds geen unanimiteit over de juiste kwalificatie van deze vergoedingsregeling. Kan de regeling worden gekwalificeerd als een aansprakelijkheidsregeling, een aansprakelijkheidsverzekering, een persoonsverzekering, een stelsel van rechtstreekse schadespreiding vergelijkbaar met de arbeidsongevallenwetgeving, een objectieve aansprakelijkheidsverzekering in hoofde van de verzekeraar of een regeling sui generis [16]? Dubuisson merkt op dat deze regeling niet onder één bepaalde kwalificatie valt onder te brengen [17].

In de praktijk schept deze onzekerheid voornamelijk problemen bij de vergoeding van internationale verkeersongevallen. Eén van de fundamentele vragen komt hierop neer: kan de vergoedingsregeling worden gekwalificeerd als een regel van aansprakelijkheid die valt onder toepassing van het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 betreffende het recht van toepassing op verkeersongevallen? Of kan de vergoedingsregeling enkel toegepast worden indien de WAM-Wet op het schadegeval van toepassing is [18]?

De lagere rechtspraak bleef over het antwoord verdeeld [19].

Het Hof van Cassatie oordeelt in een arrest van 19 maart 2004 dat het “Verdrag van Den Haag zowel de wet bepaalt die van toepassing is op de burgerlijke aansprakelijkheid, als deze die van toepassing is op de modaliteiten en de omvang van de schadevergoeding, ongeacht welke de grondslag is, op voorwaarde dat deze buitencontractueel is” [20]. Het Hof beslist bijgevolg dat het toepassingsgebied van dit verdrag ook de vordering gebaseerd op artikel 29bis WAM-Wet omvat. In de betrokken zaak was het ongeval voorgevallen in Bosnië waarbij slecht één, in België ingeschreven, voertuig betrokken was dat werd bestuurd door een Belg en de twee passagiers waren eveneens Belg. Eén van de passagiers had een vordering op grond van artikel 29bis WAM-Wet ingesteld tegen de WAM-verzekeraar van het betrokken voertuig.

II. Verhouding WIPR ten aanzien van bestaande verwijzingsregels

7.Als lidstaat van de Europese Economische Ruimte heeft België de eenvormige verwijzingsregels uitgewerkt in de Europese richtlijnen verzekeringen leven en niet-leven, omgezet in het Belgisch recht. Deze zijn terug te vinden in de artikelen 28ter-octies van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op verzekeringsondernemingen (Controlewet). Daarnaast maken het Verdrag inzake het recht van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst gesloten te Rome op 19 juni 1980 (EVO), het EEX-Verdrag en de EEX-Verordening (zgn. Brussel I of EEX-Vo) inzake de bevoegde rechter, eveneens deel uit van het Belgisch internationaal privaatrecht (zie infra).

Eén van de kenmerken van het WIPR is dat het nationaal recht hiërarchisch wordt geplaatst onder de regelen van verdragsrecht en Europees gemeenschapsrecht [21]. Artikel 2 WIPR bepaalt: “Onder voorbehoud van de toepassing van internationale verdragen, het recht van de Europese Unie of van bepalingen in bijzondere wetten, regelt deze wet voor internationale gevallen de bevoegdheid van de Belgische rechters, de aanwijzing van het toepasselijk recht en de voorwaarden voor de uitwerking in België van buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken en in handelszaken.”.

Bijgevolg wordt dit vrij omvangrijk “arsenaal” aan bestaande verwijzingsregels onverlet gelaten. Het zou de toegankelijkheid van de wetteksten en de rechtszekerheid ten goede gekomen mochten deze mee gecodificeerd zijn, minstens een verwijzing opgenomen zijn naar de desbetreffende akten.

Laten we hierna kort de verwijzingsregels inzake de rechterlijke bevoegdheid in verzekeringsgeschillen toelichten en vervolgens het toepasselijk recht op de relaties tussen de diverse betrokken partijen overlopen.

III. Rechterlijke bevoegdheid in verzekeringsgeschillen

8.Tot aanwijzing van de rechter bevoegd in verzekeringsgeschillen, gold naar Belgisch recht het Verdrag van Brussel van 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zgn. EEX-Verdrag [22]. Dit verdrag is gewijzigd bij de diverse uitbreidingen van de Europese Unie. Met uitzondering voor Denemarken is het sinds 1 maart 2004 vervangen door de Verordening (EG) nr. 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zgn. EEX-Verordening [23].

Zoals toegelicht, blijven krachtens artikel 2 WIPR deze verwijzingsregels onverkort van toepassing. Bijgevolg gelden voor directe verzekeringsgeschillen tussen een verzekeraar en een verzekeringnemer (verzekerde, begunstigde of benadeelde) de uitsluitende bevoegdheidsregels tot aanwijzing van de bevoegde fora, zoals bepaald in voornoemde akten. Deze beogen de zwakkere partij bij de verzekeringsovereenkomst te beschermen. Daar er in de relatie tussen een (her)verzekeraar en een verzekeraar in beginsel geen beschermingsbehoeftige partij is, wordt op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie aangenomen dat in deze gevallen de algemene bevoegdheidsregels van toepassing blijven [24].

Het toepassingsgebied van de uitsluitende bevoegdheidsregels inzake verzekeringen in het EEX-Verdrag en de EEX-Verordening gelden in beginsel voor geschillen waarbij de verweerder woonplaats heeft in een verdragsluitende staat of lidstaat EER [25]. Om vast te stellen of de natuurlijke persoon woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt, past de rechter bij toepassing van beide teksten zijn intern recht toe. Indien de partij geen woonplaats heeft in de lidstaat waar de zaak aanhangig werd gemaakt, past deze rechter bij de beslissing of die partij woonplaats heeft in een andere lidstaat, de wet van die lidstaat toe. Aldus heeft de natuurlijke persoon naar Belgisch recht zijn woonplaats in België wanneer hij er in de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf in de zin van artikel 36 Gerechtelijk Wetboek. In tegenstelling tot het EEX-Verdrag, geeft de EEX-Vo wel een definitie van het begrip “woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen” en wordt er niet langer verwezen naar de internationaal privaatrechtelijke regels van de staat waar het betrokken gerecht is gevestigd. Vennootschappen en rechtspersonen hebben woonplaats op hun statutaire zetel, of hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging (art. 60, 1 EEX-Vo) [26]. In verzekeringsschillen lijkt de toepassing in de praktijk van de verwijzingsregels uitgewerkt in het WIPR dan ook eerder beperkt.

9.Ten slotte kan met betrekking tot de problematiek van forumbedingen (art. 13-14 EEX-Vo) nog gewezen worden op de dwingende regel in artikel 19ter Controlewet van 9 juli 1975 [27]. Dit artikel stelt dat “onverminderd de toepassing van internationale verdragen of overeenkomsten zijn nietig alle clausules en overeenkomsten die, met uitsluiting van de Belgische rechter, aan de buitenlandse rechtbanken bevoegdheid toewijzen om kennis te nemen van alle geschillen die betrekking hebben op verzekeringscontracten” [28]. Deze bepaling beoogt te vermijden dat partijen een buitenlandse rechter bevoegd zou maken in gevallen waarin normaal de Belgische rechter bevoegd zou zijn, behoudens wanneer deze bevoegdheid volgt uit internationale verdragen en overeenkomsten [29]. Artikel 2 WIPR laat ook deze regel onverlet.

IV. Toepasselijk recht op de verzekeringsovereenkomst

10.De relatie tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer (verzekerde, begunstigde en in beginsel benadeelde) wordt geregeld door het nationaal recht toepasselijk op de verzekeringsovereenkomst. Het complexe geheel aan verwijzingsregels maakt daarbij een onderscheid tussen enerzijds directe verzekeringsovereenkomsten [30], anderzijds herverzekeringsovereenkomsten.

A. Verzekeringsovereenkomsten tot dekking van zgn. communautaire risico's

11.Sedert 1991 zijn de regels tot aanduiding van het recht toepasselijk op overeenkomsten van schadeverzekering en levensverzekering uitgewerkt in de artikelen 28ter-octies Controlewet [31]. Deze bepalingen vormen de omzetting van de Europese eenvormige verwijzingsregels uitgevaardigd in de Europese richtlijnen schade- en levensverzekering [32]. Globaal kan men stellen dat België strikt deze verwijzingsregels heeft omgezet, zonder de opties te lichten die leiden tot meer keuzevrijheid [33]. Bij toepassing van het besproken artikel 2 WIPR, blijven deze verwijzingsregels onverkort gelden.

Dit betekent concreet dat voornoemde artikelen 28ter-octies van toepassing zijn op verzekeringsovereenkomsten tot dekking van zgn. communautaire risico's. Bedoeld zijn in beginsel de verzekeringscontracten die worden gesloten door een verzekeringnemer-natuurlijke persoon met gewone verblijfplaats in een lidstaat van de EER, of een verzekeringnemer-rechtspersoon wiens vestiging waarop de verzekeringsovereenkomst van toepassing is, gelegen is in de EER [34]. Voor verzekeringscontracten met betrekking tot onroerende goederen en motorrijtuigen, alsmede voor reisverzekeringen met een duur van minder dan vier maanden, geldt als aanknopingsfactor de ligging van het onroerend goed, respectievelijk de lidstaat van registratie van het voertuig, of de plaats waar het contract is gesloten [35]. Vanuit de idee van bescherming van de verzekeringnemer op basis van het voor hem/haar meest vertrouwde recht, geldt voor deze contracten een beperkte rechtskeuze. Belangrijk is dat deze regeling de toepassing van het recht van de verzekeraar uitsluit. Enkel voor de zgn. grote risico's inzake schadeverzekering (voor zover deze niet wettelijk verplicht zijn) [36], geldt een volledige vrijheid van keuze van het op de verzekeringsovereenkomst toepasselijk recht.

12.Krachtens de artikelen 28ter-octies juncto artikel 63 § 2 Controlewet zijn deze verwijzingsregels van toepassing op verzekeringsovereenkomsten betreffende communautaire risico's gesloten door zowel Belgische verzekeringsondernemingen als verzekeringsondernemingen uit een EER-lidstaat [37]. De invoering van het WIPR was de uitgelezen gelegenheid geweest om klaarheid te scheppen over de vraag of deze Europese verwijzingsregels naar Belgisch IPR ook van toepassing zijn op overeenkomsten betreffende communautaire risico's onderschreven door een verzekeraar uit een niet-EER-land. De Controlewet is hierover onduidelijk. Sommige rechtsleer beantwoordt deze vraag zonder meer positief [38]. Een argument voor deze stelling vindt men overigens in artikel 30bis § 5 K.B. van 22 februari 1991 houdende het algemeen controlereglement. Dit artikel houdt een opsomming in van de bepalingen van de Controlewet die niet van toepassing zijn op verzekeringsondernemingen uit derde landen die in België aan vrije dienstverlening doen. Deze artikelen 28ter-octies Controlewet ontbreken echter in deze opsomming. Moet men daarentegen concluderen dat deze overeenkomsten niet onder de verwijzingsregels in de Controlewet vallen? In dat geval bepalen de verwijzingsregels van het EVO, krachtens artikel 98 WIPR, het toepasselijk nationaal verzekeringsrecht. Zoals bekend, steunt het EVO op het beginsel van vrije rechtskeuze, waardoor in de praktijk wellicht vaak het recht van de verzekeraar van toepassing zal zijn. Bij gebrek aan rechtskeuze, leidt de toepassing van artikel 4 EVO in de praktijk wellicht eveneens naar het recht van de verzekeraar. Rechtszekerheid over deze problematiek is bijgevolg niet zonder belang.

13.Voor wat betreft het recht toepasselijk op de verzekeringsovereenkomst tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van motorrijtuigen, geldt bijkomend een specifieke bepaling in artikel 1, 3 van het K.B. van 14 december 1992 houdende de modelovereenkomst inzake motorrijtuigenverzekering. Deze alternatieve aanknoping vindt zijn grondslag in artikel 2 tweede streepje van de Derde Europese Richtlijn motorrijtuigenverzekering van 14 mei 1990. Wanneer de WAM-Wet de verzekeringsovereenkomst beheerst en het schadegeval is voorgevallen buiten het Belgische grondgebied, moet de verzekeraar de dekking geven waarin is voorzien door de WAM-Wet van de Staat van het schadegeval. De toepassing van de buitenlandse wet mag de verzekerde evenwel niet de ruimere dekking ontnemen die de Belgische wet hem biedt [39]. Ook deze alternatieve aanknoping ten gunste van de verzekerde blijft in gevolge artikel 2 WIPR onverkort van toepassing.

B. Verzekeringsovereenkomsten tot dekking van zgn. niet-communautaire risico's

14.Daar België het EVO heeft goedgekeurd, wordt het recht toepasselijk op verzekeringsovereenkomsten tot dekking van risico's die niet in de EER zijn gelegen, aangeduid op basis van de regels van dit verdrag. Opnieuw volgt dit uit de in artikel 2 WIPR opgenomen hiërarchie van normen. Men is eraan herinnerd dat het EVO van toepassing is op alle overeenkomsten tot dekking van niet-communautaire risico's, ongeacht het land van vestiging van de verzekeraar. In tegenstelling tot de regels bepaald in de Controlewet die ook van toepassing zijn op louter nationale situaties, is het toepassingsgebied ratione loci van de regels in het EVO beperkt tot contracten met een internationaal element.

C. Lex contractus

15.De juiste aflijning van de inhoud van de lex contractus blijft een knelpunt, in het bijzonder de vraag of het verhaalsrecht van de verzekeraar tegen de verzekeringnemer, of in voorkomend geval tegen de verzekerde, er onder valt. Noch de Controlewet, noch het WIPR geven ter zake een afdoend antwoord. Gelet op de contractuele aard van het verhaalsrecht [40], wordt deze vraag algemeen positief beantwoord [41]. Met het oog op rechtszekerheid was een verduidelijking in het WIPR aangewezen.

D. Recht toepasselijk op de herverzekeringsovereenkomst

16.Het recht toepasselijk op de herverzekeringsovereenkomst wordt aangeduid op basis van de regels van het EVO (art. 2 en art. 98 WIPR). Dit houdt in dat de herverzekeraar en de verzekeraar vrij het op de herverzekeringsovereenkomst toepasselijk recht kunnen kiezen. Bij gebrek aan rechtskeuze, is dit contract beheerst door het recht van de partij die de meest kenmerkende prestatie verricht. Naar wordt aangenomen, is deze partij de herverzekeraar. Dit leidt tot toepassing van het recht van het land waar de herverzekeraar zijn hoofdvestiging of hoofdkantoor heeft [42].

V. Recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering

17.Het enige artikel in het WIPR dat exclusief betrekking heeft op verzekeringen, is artikel 106. Dit artikel houdt een alternatieve subsidiaire aanknoping in op basis waarvan de benadeelde het recht toepasselijk op de verzekeringsovereenkomst kan inroepen indien de wet die de aansprakelijkheid tussen dader en benadeelde beheerst, niet in een rechtstreekse vordering voorziet. De bewoordingen luiden: “Het krachtens de artikelen 98 tot 105 op de verbintenis toepasselijk recht bepaalt of de persoon die schade lijdt over een rechtstreekse vordering beschikt tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon.

Indien het krachtens het eerste lid toepasselijk recht die vordering niet kent, kan zij toch worden ingesteld indien zij wordt toegekend door het recht toepasselijk op het betrokken verzekeringscontract.”.

A. Probleemstelling

18.Zoals bekend, houdt de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (Wet Landverzekeringsovereenkomst) voor alle aansprakelijkheidsverzekeringen een uitgewerkte regeling in op grond waarvan een slachtoffer of benadeelde het recht heeft om tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de dader een vordering in te stellen tot betaling van de vergoeding die deze verzekeraar op grond van het bestaan van een verzekeringscontract op het ogenblik van het schadegeval dient te betalen [43]. Deze rechtstreekse vordering houdt voor de benadeelde het recht in om deze vergoeding rechtstreeks van de verzekeraar in zijn eigen vermogen te ontvangen, zonder verplichting de verzekerde in zake te roepen. Daarenboven is geregeld welke verweermiddelen, excepties en nietigheden voortvloeiend uit de overeenkomst of de wet de verzekeraar tegen de benadeelde kan inroepen. Bij wettelijk verplichte verzekeringen kunnen deze nooit tegen de benadeelde worden ingeroepen, terwijl bij niet-verplichte verzekeringen de verzekeraar slechts de verweermiddelen, excepties en nietigheden voortvloeiend uit de overeenkomst of de wet tegen de benadeelde kan inroepen voor zover deze hun oorzaak vinden in een feit dat het schadegeval voorafgaat [44]. Deze regeling beoogt de benadeelde een daadwerkelijke bescherming te bieden tegen mogelijke inertie of insolvabiliteit van de verzekerde-dader.

19.Over de juiste aanknopingsfactor ter bepaling van het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering bestaat in de rechtsleer geen eenduidig antwoord. Sedert de wet van 10 februari 1975 houdende goedkeuring van voornoemde Verdrag van Den Haag, gold in België voor internationaal verkeersongeval op de weg waarbij één of meer al dan niet gemotoriseerde voertuigen betrokken zijn, de bijzondere verwijzingsregel van artikel 9. De benadeelde heeft een rechtstreekse vordering op schadevergoeding tegen de WAM-verzekeraar of verzekeraar BA privé-leven (AVP-polis) indien het recht dat overeenkomstig de artikelen 3, 4 of 5 van het verdrag van toepassing is op de extra-contractuele aansprakelijkheid voor het verkeersongeval hem dit verleent. In concreto betekent dit hetzij (i) de wet van het land waar het ongeval plaatsvond (lex loci delicti), hetzij (ii) in de beschreven omstandigheden, het recht van de staat van registratie van het betrokken voertuig. In die gevallen waarin de wet van de staat van registratie van het voertuig toepasselijk is doch deze wet geen rechtstreekse vordering kent, geniet de benadeelde een subsidiaire aanknoping op basis van de lex loci delicti. Kent noch de lex loci delicti, noch de wet van de staat van registratie van het voertuig dit recht, is voorzien in een alternatieve subsidiaire aanknoping aan de hand waarvan de benadeelde de rechtstreekse vordering kan uitoefenen indien het wordt verleend door de wet die de verzekeringsovereenkomst beheerst.

Buiten het toepassingsgebied van het Verdrag van Den Haag [45], nam de Belgische rechtspraak algemeen aan dat de rechtstreekse vordering werd beheerst door het recht van toepassing op de aansprakelijkheid [46]. Aldus diende krachtens de lex loci delicti te worden beoordeeld of de benadeelde in geval van buitencontractuele aansprakelijkheid een rechtstreekse vordering werd toegekend. Daarmee sloot de gemeenrechtelijke IPR-regel aan bij de ook in andere landen verdedigde meerderheidsopvatting. Sommige rechtsleer verdedigde dat de wet toepasselijk op de verzekeringsovereenkomst bepalend was. Anderen opteerden voor een alternatieve subsidiaire aanknoping tussen de lex loci delicti en de wet op de verzekeringsovereenkomst [47], [48].

B. Getrapte verwijzingsregel

20.De bijzondere verwijzingsregel in artikel 106 WIPR, is geïnspireerd op de regel in het Verdrag van Den Haag. Deze strekt ertoe aan de benadeelde een zo groot mogelijke kans te bieden om een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de verzekeraar van de dader [49].

1. Algemeen

Basisregel is dat het recht toepasselijk op de verbintenis tussen de benadeelde en de aansprakelijke persoon bepaalt of de benadeelde over een rechtstreekse vordering beschikt tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar. Om dit op de verbintenis toepasselijk recht te bepalen, verwijst artikel 106 louter naar de bepalingen in de artikelen 98 tot 105 WIPR. Zoals hoger aangestipt, is in het bijzonder de regel tot aanduiding van het recht toepasselijk op de aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad, thans genuanceerder dan de oorspronkelijke gemeenrechtelijke IPR-regel die in beginsel toepassing maakte van de lex loci delicti. Zo kan een slachtoffer van bv. een skiongeval in het buitenland zich thans beroepen op de voornoemde regels van de rechtstreekse vordering en eigen recht in de Wet Landverzekeringsovereenkomst wanneer de dader en het slachtoffer hun gewone verblijfplaats in België hebben op het tijdstip dat de onrechtmatige daad zich voordoet. Wanneer de onderliggende verhouding tussen de benadeelde en de aansprakelijke persoon van contractuele aard is, is de rechtstreekse vordering beheerst door het recht toepasselijk op de contractuele aansprakelijkheid vastgesteld volgens de regels van het EVO.

Artikel 101 WIPR laat partijen (dader en slachtoffer doch niet de verzekeraar) toe bij een geschil inzake aansprakelijkheid voortvloeiend uit onrechtmatige daad, na het ontstaan van het geschil te kiezen welk recht toepasselijk is op de aansprakelijkheid. Overeenkomstig artikel 106 is dit door partijen gekozen nationaal recht, tevens bepalend voor het antwoord op de vraag of de benadeelde over een rechtstreekse vordering beschikt tegen de verzekeraar van de dader.

2. Specifieke aansprakelijkheidsrisico's

21.Voor specifieke aansprakelijkheidsrisico's, zoals in geval van schending van de persoonlijke levenssfeer, oneerlijke handelspraktijken, milieuaantasting, productaansprakelijkheid gelden bijzondere regels. Immers, het recht toepasselijk op de verbintenis uit onrechtmatige daad zoals vastgesteld volgens de voornoemde detailregels, bepaalt eveneens of de benadeelde over een rechtstreeks vorderingsrecht beschikt. Zo geniet de persoon die op het ogenblik van het voordoen van de schade zijn gewone verblijfplaats in België heeft een rechtstreekse vordering op grond van het Belgisch recht, wanneer hij het slachtoffer is van een voedselvergiftiging door het eten van in het buitenland gekochte producten.

22.Een bijzondere regel geldt ook voor verkeersongevallen op de weg. Volgens artikel 106 juncto artikel 99 § 2, 5° WIPR geniet de benadeelde een rechtstreeks vorderingsrecht indien het recht toepasselijk op de onrechtmatige daad krachtens het Verdrag van Den Haag dit toekent. Hieruit volgt dat het recht toepasselijk op de aansprakelijkheid krachtens de artikelen 3, 4 en 5 van dit Verdrag bepaalt of de benadeelde over een rechtstreekse vordering beschikt.

Een strikte lezing van voornoemde bepalingen lijkt aldus niet te verwijzen naar de besproken getrapte verwijzingsregel van de rechtstreekse vordering in artikel 9 Verdrag van Den Haag. Bij gebrek aan de toepasselijkheid van dit artikel 9, lijkt de alternatieve subsidiaire aanknoping te ontbreken aan de hand waarvan de benadeelde de lex loci delicti kan inroepen wanneer het toepasselijk recht van de staat van registratie de rechtstreekse vordering niet voorziet. Indien deze interpretatie van het WIPR juist is, geniet de benadeelde thans bij toepassing van het WIPR in bepaalde omstandigheden minder bescherming dan voorzien in het Verdrag van Den Haag. Wellicht lag dit niet in de bedoeling van de wetgever.

Belangrijk inzake verkeersongevallen is dat artikel 101 WIPR het recht tot keuze van het op de aansprakelijk toepasselijk recht toekent “onverminderd (sans préjudice) het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971”. Deze zin lijkt te impliceren dat partijen bij verkeersongevallen niet kunnen kiezen welk recht de beoordeling van de aansprakelijkheid voor het verkeersongeval beheerst. In dit geval hebben zij evenmin inspraak bij het vaststellen van het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering.

C. Toepassingsgebied van het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering

23.Het WIPR geeft geen omschrijving van het toepassingsgebied van het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering. De memorie van toelichting biedt wel een nuttige verduidelijking waar is gesteld dat: “de aanknoping geldt voor de ontvankelijkheid van de rechtstreekse vordering, inbegrepen de regels bepaald door de wetgever met betrekking tot het vorderingsrecht, zoals een bijzondere verjaringstermijn of de niet-tegenwerpelijkheid aan derden van de excepties die de verzekeraar aan de verzekerde kan tegenwerpen. Voor wat de omvang van de vordering betreft kan de derde daarentegen van de verzekeraar alleen verkrijgen wat de verzekerde overeenkomstig de verbintenis had kunnen verkrijgen. De wet op het verzekeringscontract beheerst derhalve de draagwijdte van de door de verzekeraar verschuldigde dekking” [50]. Uit deze bewoordingen kan men afleiden dat niet alleen het bestaan, doch ook het regime van de rechtstreekse vordering tot het toepassingsgebied van deze verwijzingsregel behoort [51]. Een specificatie in de wet zou rechtsonzekerheid vermijden.

24.Een actueel prangende vraag in dit verband betreft de nationale regeling inzake de versnelde regeling tot vergoeding van verkeersongevallen met motorrijtuigen en de sanctie bij niet-naleving ervan in hoofde van de WAM-verzekeraar en andere vergoedingsinstanties, in uitvoering van de Vierde en de Vijfde Europese Richtlijnen motorrijtuigenverzekering [52].

De verplichting tot het afleveren van een gemotiveerd voorstel tot vergoeding binnen drie maanden na het verzoek tot schadevergoeding wordt gesanctioneerd op straffe van betaling van rechtswege aan de benadeelde van een bijkomend bedrag dat wordt berekend tegen de wettelijke intrestvoet, toegepast op de door hem voorgestelde of door de rechter aan de benadeelde toegewezen vergoeding. Deze vergoeding is verschuldigd gedurende een termijn die ingaat op de dag na het verstrijken van de voornoemde termijn van drie maanden tot op de dag volgend op de ontvangst van het voorstel door de benadeelde of in voorkomend geval tot de dag waarop de rechterlijke beslissing waarbij de vergoeding wordt toegewezen in kracht van gewijsde is gegaan. In geval van betwisting van de aansprakelijkheid of toepassing van artikel 29bis, of in geval van betwisting van de schade of wanneer de schade niet volledig gekwantificeerd of kwantificeerbaar is, moet een met redenen omkleed antwoord op de elementen die in de aanvraag vermeld worden overgemaakt. Deze verplichting geldt op straffe van de betaling van rechtswege aan de benadeelde van een bijkomend forfaitair bedrag van 250 euro per dag. Dit bedrag is verschuldigd gedurende een termijn die loopt vanaf, al naargelang zich het vroegst voordoet, hetzij de dag waarop de benadeelde de verzekeraar in gebreke stelde, hetzij de dag waarop de verzekeraar verwittigd is van het verzoek tot schadevergoeding dat bij het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds is ingediend en eindigt de dag volgend op de dag van ontvangst van het met redenen omkleed antwoord of van het gemotiveerde voorstel tot schadevergoeding door de benadeelde. Naar analogie met de vergoedingsregeling voorzien in de Franse wet Badinter, is de Belgische wet bovendien ruimer dan deze richtlijnen. Op straffe van de betaling van een bijkomende schadevergoeding aan de benadeelde, moet de verzekeraar tijdig een provisie uitkeren en binnen een strikte termijn de vergoeding betalen waarover een akkoord met de benadeelde is bereikt [53].

Welke nationale versnelde vergoedingsregeling is van toepassing op een concreet verkeersongeval? Deze van het recht van de lidstaat van herkomst van de verzekeraar, van de lidstaat van woonplaats van het slachtoffer, van de lidstaat van het ongeval, bestaat er een keuzemogelijkheid, of is het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering bepalend? Het antwoord hierop is afhankelijk van de krachtens het internationaal privaatrecht toepasselijke aanknopingsfactor.

De rechtsleer geeft hierop geen eenduidig antwoord. Kan de betaling van intresten ten gunste van de benadeelde als sanctie wegens een gebrekkig voorstel of antwoord beschouwd worden als een aspect van het regime van de rechtstreekse vordering? In voorkomend geval is de kans reëel dat de benadeelde zich enkel kan beroepen op de sanctie bepaald in het nationaal recht van het land van het ongeval. Of kan de sanctie tot betaling van intresten worden gekwalificeerd als een bij wet opgelegde verplichting die een aspect vormt van de lex contractus en aldus beheerst door het recht van toepassing op de WAM-verzekering? In deze hypothese gelden voor motorrijtuigen die in een lidstaat van de EER zijn geregistreerd (communautaire risico's) de eenvormige verwijzingsregels tot aanduiding van het op de overeenkomst van verplichte verzekering toepasselijk recht. Bij toepassing van deze bepalingen is het evenmin uitgesloten dat het recht van het land van het ongeval bepalend is voor de bijkomende vergoeding of intrestregeling waarop het slachtoffer recht heeft. Behoort de sanctie tot de uitoefeningsvoorwaarden voor verzekeringsondernemingen en dient iedere WAM-verzekeraar te worden gesanctioneerd volgens de regels van zijn lidstaat van herkomst? Of betreft het een private straf die onder toepassing van de lex fori valt [54]?

D. Inhoud van het begrip rechtstreekse vordering

25.De juiste inhoud en draagwijdte van het begrip rechtstreekse vordering is niet gedefinieerd in artikel 106 WIPR, noch omschreven in de parlementaire voorbereiding.

Naar materieel verzekeringsrecht houdt een rechtstreekse vordering in dat de benadeelde een eigen en rechtstreeks recht heeft tegen de verzekeraar van de aansprakelijke, op grond waarvan de vergoeding hem rechtstreeks moet worden uitgekeerd waardoor samenloop met andere schuldeisers van de aansprakelijke uitgesloten is. Komt aan het begrip rechtstreekse vordering in de zin van artikel 106 een zelfde betekenis toe? In dat geval rijzen er vragen over de kwalificatie van vorderingsrechten naar buitenlands recht. Het lijkt bijvoorbeeld moeilijk de directe actie van artikel 7.17.2.9 Nieuw B.W. Nederland, te kwalificeren als een rechtstreekse vordering in voornoemde betekenis omdat dit niet verder strekt dan een vordering die de verzekerde zelf tegen zijn verzekeraar zou kunnen instellen [55].

E. Verblijfplaats benadeelde bevoegd forum

26.Een heftige, grensoverschrijdende discussie in de rechtsleer bestond over de vraag of de benadeelde op basis van de EEX-Vo de verzekeraar tevens kan dagvaarden voor de rechter van de woonplaats van de benadeelde. Kernpunt was of krachtens artikel 11, 2 EEX-Vo, waardoor artikel 9 EEX-Vo van overeenkomstige toepassing wordt verklaard voor de benadeelde die een rechtstreekse vordering kan instellen, artikel 9, 1, b) EEX-Vo [56] zo mag worden geïnterpreteerd dat de benadeelde onder de EEX-Vo (en anders dan onder het EEX-Verdrag), de keuze heeft om te procederen voor het gerecht van de lidstaat waar hij zelf woonplaats heeft. Een argument ter ondersteuning van deze interpretatie en aldus ten voordele van een analoge toepassing van artikel 9, 1, b) EEX-Vo, vond sommige rechtsleer in het feit dat krachtens bedoelde bepaling de verzekerde en de begunstigde (in tegenstelling tot onder art. 8 eerste lid, 2 EEX-Verdrag), wel in de lidstaat van hun eigen woonplaats mogen procederen [57]. De Europese wetgever heeft zijn standpunt duidelijk te kennen gegeven, zij het op een enigszins vreemde wijze in overweging 16bis Vierde Richtlijn motorrijtuigenverzekering [58]. Het antwoord luidt: “Overeenkomstig artikel 14 lid 2 juncto artikel 9 lid 1, b) van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken kan de benadeelde een rechtstreekse vordering instellen tegen de WAM-verzekeraar in de lidstaat waar hij zijn verblijfplaats heeft.”. De rechter, gebonden aan de EEX-Vo (zie supra), is aan deze interpretatie gehouden [59].

VI. Subrogatierecht van de verzekeraar

27.Naar Belgisch materieel verzekeringsrecht heeft iedere schadeverzekeraar (zaakschadeverzekeraar, aansprakelijkheidsverzekeraar of rechtsbijstandverzekeraar) een wettelijk subrogatierecht tegen de aansprakelijke derde. In een persoonsverzekering (zoals lichamelijke ongevallenverzekering of verzekering gewaarborgd inkomen, doch met uitzondering van levensverzekering), geniet de verzekeraar in beginsel geen subrogatierecht, tenzij dit conventioneel in de verzekeringsovereenkomst bedongen is [60].

Het Hof van Cassatie oordeelde in 1969 dat de wettelijke indeplaatsstelling in de rechten van het slachtoffer onderworpen is aan de nationale wet die de betaling beheerst waardoor de indeplaatsstelling gebeurt, zonder echter de gevolgen van de subrogatie te kunnen onttrekken aan de wet toepasselijk op de overgedragen schuldvordering daar de toestand van de dader-schuldenaar niet kan verslecht worden door een overdracht van schuldvordering waaraan hij vreemd is [61]. Deze gemeenrechtelijke verwijzingsregel gold tevens bij internationale verkeersongevallen daar artikel 2, 5 van het Verdrag van Den Haag niet van toepassing is op “regresvorderingen en subrogaties voor zover hierbij verzekeraars zijn betrokken”.

28.Artikel 107 WIPR lijkt deze gemeenrechtelijke regel te bevestigen en sluit daarmee aan bij de traditionele oplossing die ook in het EVO wordt gehuldigd [62].

Artikel 107 lid 1 stelt: “De wettelijke subrogatie in de rechten van de schuldeiser ten voordele van de derde die hem vergoed heeft, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de verbintenis van de derde om die schuldeiser te vergoeden.”. Deze vrij ingewikkelde formulering komt er op neer dat een verzekeraar over een wettelijke subrogatie beschikt indien het recht toepasselijk op de verzekeringsovereenkomst op grond waarvan hij is tussengekomen, hem dit recht toekent. Deze regel bepaalt de toepasselijkheid en de omvang van het subrogatierecht. Het nationaal recht toepasselijk op de verbintenis van de WAM-verzekeraar tot vergoeding van de fietser of voetganger die slachtoffer is van een verkeersongeval, bepaalt of deze WAM-verzekeraar een wettelijke subrogatierecht heeft.

29.Artikel 107 lid 2 WIPR specificeert dat de verwijzingsregel omschreven in artikel 107 lid 1 “eveneens van toepassing is wanneer verschillende personen tot dezelfde niet-contractuele verbintenis zijn gehouden en de schuldeiser door één van hen is vergoed”. Bedoeld zijn de situaties waarin de aansprakelijkheidsverzekeraar van één van de in solidum aansprakelijke daders de benadeelde heeft vergoed, en hij een regresvordering instelt tegen een mededader of diens verzekeraar.

30.Algemeen wordt aangenomen dat het recht toepasselijk op de conventionele subrogatie onder de lex contractus valt [63].

VII. Verzekeringsbemiddeling

31.In vele gevallen wordt het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst voorbereid door bemiddeling van een verzekeringstussenpersoon en/of treedt deze verzekeringsmakelaaragent of subagent op bij het beheer van de contracten of de afwikkeling van schadegevallen. In deze gevallen heeft men te maken met een driepartijenrelatie tussen de verzekeraar, de tussenpersoon en de verzekeringnemer.

Klassiek in IPR-problematiek inzake verzekeringsbemiddeling, is het onderscheid tussen enerzijds de contractuele relatie van lastgeving tussen de verzekeraar en de verzekeringstussenpersoon, anderzijds de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de verzekeringstussenpersoon om tussen verzekeraar en verzekeringnemer een contract tot stand te brengen of andere rechtshandelingen te verrichten.

Tot aanwijzing van het recht toepasselijk op het contract van lastgeving tussen de verzekeraar en de tussenpersoon verwijst artikel 2 juncto artikel 98 WIPR naar het EVO. Bij toepassing van de daarin gestelde algemene verwijzingsregel genieten partijen vrije rechtskeuze. Bij gebrek aan rechtskeuze, wordt dit contract beheerst door het recht van de staat van de partij die de meest kenmerkende prestatie verricht. Algemeen wordt aangenomen dat de tussenpersoon kan beschouwd worden als de partij die de meest kenmerkende prestatie verricht. Bijgevolg wordt het contract tussen de tussenpersoon en de verzekeraar beheerst door het recht van de staat waarin de vestiging van deze tussenpersoon is gelegen [64].

32.Evenals het EVO, sluit het WIPR de problematiek van de omvang, de inhoud en de draagwijdte van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de tussenpersoon ten aanzien van derden uit het toepassingsgebied van voornoemde lex contractus. Dit aspect wordt geregeld door een bijzondere verwijzingsregel in artikel 108 WIPR, die onder meer gegrond is op het Verdrag van Den Haag van 14 maart 1978 over de wet van toepassing op overeenkomsten met tussenpersonen en op vertegenwoordiging [65].

Of een tussenpersoon de persoon voor wiens rekening hij beweert te handelen ten aanzien van derden kan vertegenwoordigen, wordt beheerst door het recht van de staat op wiens grondgebied de tussenpersoon handelt. Het begrip “staat op wiens grondgebied de tussenpersoon handelt” wordt evenwel niet nader omschreven. Verwijst dit naar de staat waar bijvoorbeeld het verzekeringscontract wordt gesloten, waar de (kandidaat)-verzekerde verblijft, of waar het risico waarvoor hij dekking bemiddelt gelegen is? De regel voegt er wel aan toe dat “het vermoeden rust op de staat op wiens grondgebied de tussenpersoon zijn gewone verblijfplaats heeft, behoudens tegenbewijs”. Een tussenpersoon-natuurlijke persoon heeft zijn gewone verblijfplaats daar waar hij zich hoofdzakelijk heeft gevestigd; voor een rechtspersoon doelt men op de plaats van zijn voornaamste vestiging, hetgeen wordt bepaald door rekening te houden met zijn bestuurscentrum, zijn zaken- of activiteitencentrum en in bijkomende orde zijn statutaire zetel (art. 4 WIPR). In de hypothese dat een tussenpersoon-natuurlijke persoon bijvoorbeeld in België woont maar zijn kantoor in Nederland heeft, mag op grond van artikel 4 § 2, 1° WIPR worden aangenomen dat hij als tussenpersoon geacht wordt zijn gewone verblijfplaats in Nederland te hebben? Bedoeld artikel verduidelijkt immers dat om de gewone verblijfplaats te bepalen, met name rekening wordt gehouden met omstandigheden van persoonlijke of professionele aard die duurzame banden met die plaats aantonen of wijzen op de wil om die banden te scheppen.

33.Naar mag worden aangenomen, gelden deze verwijzingsregels inzake lastgeving en vertegenwoordiging ook in de situatie waarbij een schaderegelaar namens en voor rekening van een buitenlandse WAM-verzekeraar een verkeersongeval afwikkelt in de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde [66]. Bijgevolg lijkt de overeenkomst tussen een in België gevestigde schaderegelaar en een buitenlandse WAM-verzekeraar beheerst door het Belgisch recht, terwijl iedere WAM-verzekeraar er rekening moet mee houden dat de overeenkomst van lastgeving met zijn schaderegelaars beheerst wordt door evenzoveel buitenlandse rechtsstelsels.

Slotbeschouwing

34.Uit dit overzicht kunnen we besluiten dat het WIPR weinig echt nieuws biedt in het domein van de relaties tussen de partijen betrokken bij de verzekeringsovereenkomst. De mogelijkheid om enkele hangende knelpunten op te lossen is helaas onvoldoende benut.

[1] Hoofddocent K.U.Leuven, Centrum Verzekeringswetenschap en advocaat.

Een beperkt gewijzigde versie van deze bijdrage is tevens verschenen in De Wansink-bundel, “Van draden en daden”, Liber Amicorum prof. mr. J.H. Wansink, N. van Tiggele-van der Velde, G. Kamphuisen en B. Lauwerier (ed.), Deventer, Kluwer, 2006, 389-412.
[2] Voorstel voor een richtlijn van 10 juli 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de verzekeringsovereenkomst, PB. C. 190, 28 juli 1979; gewijzigd voorstel voor een richtlijn van 30 december 1980, PB. C. 355, 31 december 1980. Beide teksten werden door de EU-Commissie ingetrokken, PB. C. 228, 24 augustus 1993, 14. Zie o.m. G. Levie, L'harmonisation de droit de contrat d'assurance dans la C.E.E., UCL, Brussel, Bruylant, 1981, 569 p.
[3] Zie hierover www.restatement.info ; www.copecl.org .
[4] Wet van 16 juli 2004, B.S. 27 juli 2004; Circ. 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende Wetboek van Internationaal Privaatrecht die betrekking hebben op het personeelstatuut, B.S. 28 september 2004; www.law.kuleuven.ac.be/ipr/wetboek IPR met toegang tot de voorbereidende werken. Zie hierover J. Erauw, “Het vernieuwde Internationaal Privaatrecht van België wordt van kracht”, R.W. 2004-05, 121-132; J. Erauw en M. Fallon, De nieuwe wet op het internationaal privaatrecht. Wet van 16 juli 2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 350 p.; H. Van Houtte (ed.), Internationaal Privaatrecht, Reeks Themis, nr. 28, Brugge, die Keure, 2004, 100 p.; A. Fiorini, “The codification of private international law: the Belgian experience”, I.C.L.Q. 2005, afl. 2, 499-519; N. Watté, Les enjeux de la codification du droit international privé belge, in C. Biquet-Mathieu, A. Deliège, P. Lecocq, Y. Leleu en M. Vanwijck-Alexandre (eds.), Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 1167 p.; P. Wautelet, “Le nouveau droit international privé belge”, Bank Fin. R. 2005, afl. 2, 111-134; J. Rogge en B. Cheter, “Internationaal privaatrecht eindelijk gecodificeerd: gevolgen voor de verzekering”, De Verz. 2005, afl. 1, 215-218.
[5] Zie betreffende de Belgische literatuur toegespitst op IPR in verzekeringen, o.m. H. Claassens, “Verplichte verzekeringen in het aanstaande Europa van de verzekeringen”, in Europa van de verzekeringen. Richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 261-276; H. Cousy, “L'application du droit du contrat d'assurance dans le marché unique européen. Droit applicable, dispositions d'ordre public, conventions internationales”, R.G.A.T. 1992, numéro spécial, 74-96; B. Dubuisson, “Unité ou diversité des notions d'intérêt général, d'ordre public et de normes impératives dans les directives communautaires relatives aux assurances”, in Europa van de verzekeringen. Richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 187-260; B. Dubuisson, “La loi applicable au contrat de réassurance”, in Mélanges R.O. Dalcq, Brussel, Larcier, 1994, 111-134; B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, R.G.A.R. 2000, nr. 13.284; B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, in C. Van Schoubroeck (ed.), BA autoverzekering: van Vierde Europese Richtlijn tot Belgische strijd tegen niet-verzekering, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 2004, 19-61; B. Dubuisson, “La loi applicable au contrat d'assurance dans l'Espace européen”, T.B.H. 2004, 731 -754; M. Fallon, “The law applicable to compulsory insurance and life insurance: some peculiarities”, in F. Reichert-Facilides en J. d'Olivera (eds.), International Insurance contract law in the EC, Deventer, Kluwer Law Taxation Publishers, 1993, 113-136; M. Fallon, “Libertés communautaires et règles de conflit de lois”, in A. Fuchs, H. Muir Watt en E. Pataut (eds.), Les conflits de lois et le système juridique communautaire, Parijs, Dalloz, 2004, 31-81; K. Lenaerts, “La loi applicable et la libre prestation de services en assurance-vie”, Ann. dr. Louvain 1990, 145-168; L. Schuermans, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2002, 213-232; C. Van Schoubroeck en H. Cousy, “Internationale verzekeringsovereenkomsten”, in H. Van Houtte en M. Pertegás Sender (eds.), Europese IPR-Verdragen, Leuven/Amersfoort, Acco, 1997, 281-309.

Specifiek betreffende het begrip “wettelijke bepaling van algemeen belang”, J.-M. Binon, “Le projet de communication de la Commission européenne sur la libre prestation de services et l'intérêt général en assurance”, R.G.A.R. 1998, nr. 12.978; B. Dubuisson, “L'intérêt général en question. Quelques réactions au projet de communication interprétative de la Commission européenne”, in Liber Amicorum René Van Gompel. Studies in verzekeringen, Brussel, E. Story-Scientia, 1998, 159-183; C. Van Schoubroeck, “Wanneer is een nationale bepaling 'van algemeen belang'?”, in H. Cousy, H. Claassens en C. Van Schoubroeck (eds.), Competitiviteit, ethiek en verzekering, Reeks CRIS, 10, Antwerpen, Maklu, 1998, 339-362.
[6] Art. 99-102 WIPR.
[7] Zie betreffende dit Verdrag van Den Haag inzake verkeersongevallen o.m., B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, R.G.A.R. 2000, nr. 13.284, nrs. 16-17 met uitvoerige referenties; F. Rigaux en M. Fallon, Droit international privé, Brussel, Larcier, 2005, 943-950; L. Schuermans, “Verzekering en internationaal privaatrecht”, R.W. 1980, kol. 2215.
[8] Voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), Com (2003) 427, Brussel 22 juli 2003, 8.

Zie o.m. A. Dickinson, “Cross-Border Torts in EC Courts - A Respond to the Proposed 'Rome II Regulation”, European Business Law Review 2002, 369-388; S. Liebe en Engel, “Der Vorschlag der EG-Kommission für eine Rome II-Verordnung”, EuZW 2004, 7-17; A. Fuchs, “Zum Kommissionsvorschlag einer 'Rome II'-Verordnung”, GPR 2003-04, 100-105; P. de Vareilles-Sommières, “La responsabilité civile dans la proposition de règlement communautaire sur la loi applicable aux obligations non contractuelles (Rome II)”, in A. Fuchs, H. Muir Watt en E. Pataut (eds.), Les conflits de lois et le système juridique communautaire, Parijs, Dalloz, 2004, 185-203.
[9] Gewijzigd voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), 21 februari 2006, COM (2006) 83 def, PB. C. 67, 18 maart 2006, 38. Het Europees Parlement had voorgesteld dat in geval van persoonlijk letsel als gevolg van verkeersongevallen, het aangezochte gerecht voor de begroting van de schade de regels toepast van de gewone verblijfplaats van het individuele slachtoffer, tenzij zulks onbillijk zou zijn (P6_TCI-COD(2003)0168, 6 juli 2005). De Commissie aanvaardde deze verwijzingsregel niet doch erkent de bekommernis om voor de talrijke verkeersslachtoffers een rechtvaardige oplossing te zoeken. Daarom bepaalt artikel 26 thans dat in het uitvoeringsverslag over de toepassing van de verordening “aandacht wordt geschonken aan de vraag of er een specifieke communautaire wetgeving nodig is op het gebied van het recht dat van toepassing is op verkeersongevallen”.
[10] Zie over problematiek van de lex damni, o.m. R. Elzas en M. Peeters, “Europees verkeersschaderecht: naar een Europese regeling voor internationale verkeersongevallen”, Verkeersrecht 1993, 368-369; O. Van Wassenaer van Catwijck, Naar een Europees verkeersschaderecht, Kluwer, Deventer, 1993, 9-22; S. Fredericq, “L'indemnisation des victimes d'accidents de la circulation à l'étranger, spécialement dans les pays de l'Union européenne”, R.G.A.T. (Frankrijk) 1997, 64-66; Proceedings Trier IV-conference; A. Pire, in Problèmes actuels de la réparation du dommage corporel, Brussel, Bruylant, 1993; R.O. Dalcq, “Accidents de la circulation routière et droit international privé et judiciaire”, in Liber Amicorum Yvon Hannequart et Roger Rasir, Diegem, Kluwer Editions Juridiques, 1996, 6-9; E. Engelhard en J. Rinkes, “Een meer radicale benadering bij internationale verkeersongevallen? Vergoeding op basis van de wet van het land waar de schade geleden wordt”, in C. Van Schoubroeck (ed.), BA autoverzekering: van Vierde Europese Richtlijn tot Belgische strijd tegen niet-verzekering, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 2004, 165-186; P. Delvaux, “Le règlement des sinistres: obligation de faire offre et délais de règlement”, in B. Dubuisson en P. Jadoul (eds.), Du neuf en assurance R.C. automobile, Brussel, Bruylant, 2004, 157-158.
[11] Zie hierover o.m., B. Dubuisson en P. Jadoul (eds.), L'indemnisation des usagers faibles de la route, Dossiers J.T., Brussel, Larcier, 2002, 247 p.; C. Van Schoubroeck en A. De Graeve, “Artikel 29bis WAM-Wet”, in Burgerlijk Recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., 2006.
[12] Ieder slachtoffer met uitzondering van de bestuurder (en zijn rechthebbenden) die zelf gewond is, alsook het slachtoffer van veertien jaar of ouder dat de daad en de gevolgen heeft gewild.
[13] Motorrijtuigen die niet aan spoorstaven zijn gebonden, alsook spoorvoertuigen zoals trein en tram.
[14] De functionele prothese wordt tevens beschouwd als schade voortvloeiend uit lichamelijk letsel.
[15] In bepaalde gevallen zijn het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds, de Staat of instellingen die hun eigen verzekeraar zijn, tot vergoeding gehouden. Bij verkeersongevallen waarbij een trein of tram betrokken is, is de eigenaar van dit spoorvoertuig tot vergoeding gehouden.
[16] Zie o.m. B. Dubuisson, “Questions diverses: l'application de la loi dans le temps et dans l'espace, le préjudice par répercussion, la situation du conducteur”, in B. Dubuisson en P. Jadoul (eds.), L'indemnisation des usagers faibles de la route, Dossiers J.T., Brussel, Larcier, 2002, p. 145-150, nrs. 4-6 en geciteerde referenties; H. Bocken en I. Geers, “De vergoeding van letselschade en schade door overlijden bij verkeersongevallen. Belgisch recht”, T.P.R. 1996, p. 118-123, nrs. 42-47.
[17] “Sans doute faut-il admettre qu'aucune des explications proposées ne parvient à rendre compte de toutes les spécificités du système mis en place”, ibid., p. 6, nr. 5.
[18] B. Dubuisson, “Questions diverses”, l.c., p. 148, nr. 6; B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, R.G.A.R. 2000, nr. 13.284, nr. 12; evenwel J. Muyldermans, (noot onder Cass. 19 maart 2004), V.A.V. 2004, afl. 3, 231; C. Van Schoubroeck, “De vernieuwde vergoedingsregeling inzake verkeersongevallen met motorrijtuigen en recente rechtspraak betreffende de bepalingen inzake aansprakelijkheidsverzekering in de wet landverzekeringsovereenkomst”, in CBR-Jaarboek 2000-2001, Antwerpen, Maklu, 2001, 346-347; C. Barbé, “L'indemnisation automatique d'accidents de la circulation en droit international privé”, R.G.A.R. 2004, nr. 13.941.
[19] Verdrag van Den Haag niet van toepassing: Rb. Verviers 28 januari 1999 (verkeersongeval in Frankrijk), geciteerd door B. Dubuisson, “Question diverses”, l.c., p. 142, nr. 2; Verdrag van Den Haag wel van toepassing: Pol. Luik 21 juni 2000 (verkeersongeval in België met Britse bus en Britse slachtoffers), Verkeersrecht 2001, 370; Pol. Vilvoorde 8 mei 2003, V.A.V. 2004, afl. 2, 150 (verkeersongeval in Duitsland tussen Belgisch en Duits voertuig).
[20] Cass. 19 maart 2004, R.G.A.R. 2004, nr. 13941, De Verz. 2004, noot A. Pire, V.A.V. 2004, afl. 3, 231, noot J. Muyldermans, NjW 2005, afl. 107, 452, noot G. Meyns, concl. adv.-gen. T. Werquin, www.cass.be , gevolgd door Pol. Brugge 6 januari 2006, A.R. nr. 98/3128, Deprez/Janssens, onuitg. (verkeersongeval in Zimbabwe tussen twee Belgen met één betrokken voertuig dat ingeschreven was in Zimbabwe).
[21] J. Erauw, l.c., 122.
[22] Geconsolideerde versie, PB. C. 27, 26 januari 1998, 1.
[23] PB. L. 12, 16 januari 2001, 1.
[24] H.v.J. 13 juli 2000, zaak C-412/98, Group Josi Reinsurance Company/ UGIC, Jur. 2000, 5925; H.v.J. 26 mei 2005, zaak C-77/04, Groupement d'intérêt économique Réunion européenne e.a./Zurich España en Société pyrénéenne de transit d'automobiles (Soptrans), Jur. 2005, I-4509.

Zie met uitvoerige referenties C. Van Schoubroeck, “Artikelen 7-12bis EEX-Verdrag” en “Artikelen 8 -14 EEX-Vo”, in J. Laenens, P. Depuydt, D. Lindemans en S. Raes (eds.), Gerechtelijke recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2004, losbl.; H.v.J. 12 mei 2005, zaak C-112/03, Société financière et industrielle du Peloux/AXA Belgium e.a., Jur. 2005, 3707 (forumbeding).
[25] Art. 7 en 4 EEX-Verdrag; art. 8 en 4 EEX-Vo: op deze regel bestaan enkele uitzonderingen, zie o.m. B. De Groote, “Artikel 4 EEX-Vo”, in J. Laenens, P. Depuydt, D. Lindemans en S. Raes (eds.), Gerechtelijke recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2003, losbl.
[26] Zie o.m. G. Schmidt, “De EEX-Verordening: de volgende stap in het Europees procesrecht”, NIPR 2001, 152; N. Watté, A. Nuyts en H. Bourlarbah, “Le règlement 'Bruxelles I', sur la compétence judiciaire, la reconnaissance et l'exécution des décisions en matière civile et commerciale”, J.T. 2001, 163 ; C. Bruneau, “Les règles européennes de compétence en matière civile et commerciale. Règl. Cons. CE n° 44/2001, 22 déc. 2000”, JCP-Éd. Générale (Frankrijk) 2001, I-304, 534; K. Broeckx, “Wat voor nieuws brengt de EEX-Verordening?”, NjW 2002-03, 192.
[27] In de literatuur haalt men deze bepaling aan als voorbeeld van een land waar de nationale wet sommige forumbedingen verbiedt, bv. M. Koppenol-Laforce, “Internationale verkeersongevallen: de bevoegdheid van de rechter en de tenuitvoerlegging van het vonnis”, Verkeersrecht 2001, 315; G. Droz, Compétence judiciaire et effets des jugements dans le Marché Commun. Étude de la Convention de Bruxelles du 27 septembre 1968, Parijs, Dalloz, 1972, nr. 119; contra J. De Ceuster, “Internationale bevoegdheidsregeling”, in L. Schuermans e.a. (eds.), De wettelijke aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen in de Benelux, Brussel, Ced.Samsom, 1979, p. 428, nr. 346 die stelt dat het forum delicti commissi naar Belgisch recht geen dwingende bevoegdheidsregel is, zodat dergelijke forumbedingen naar Belgisch recht geldig worden geacht.
[28] Zoals gewijzigd bij art. 10 wet van 19 juli 1991, B.S. 19 juli 1991.
[29] Cf. de toelichting bij het oorspronkelijke art. 19 § 3 Controlewet van 9 juli 1975; H. Claassens, “De veralgemeende controle op het verzekeringswezen in België”, De Verz. 1975, Overdruk, p. 204-205, nr. 142; S. Fredericq, H. Cousy en J. Rogge, “Overzicht van rechtspraak. Verzekeringen (1969-1978)”, T.P.R. 1981, p. 433, nr. 60; F. Rigaux en M. Fallon, Droit international privé, Brussel, Larcier, 2005, p. 823, nr. 14.73; p. 837, nr. 14.89.
[30] Het huidige, complexe, drieluik van IPR-bronnen inzake recht toepasselijk op de verzekeringsovereenkomst (Europese verzekeringsrichtlijnen, EVO en nationaal-IPR) is blijvend voorwerp van kritiek. Zie recent o.m., J. Basedow, “Consumer contracts and insurance contracts in a future Rome I-regulation”, in J. Meeusen, M. Pertegás en G. Straetmans (eds.), Enforcement of international contracts in the European Union. Convergence and divergence between Brussels I and Rome I, Antwerpen, Intersentia, 2004, nrs. 10.36-10.47.
[31] Deze verwijzingsregels zijn tevens van toepassing op louter interne situaties.
[32] Art. 7 en 8 Tweede Richtlijn schadeverzekering van 22 juni 1988, zoals gewijzigd bij art. 30 Derde Richtlijn van 18 juni 1992; art. 32 gecodificeerde richtlijn levensverzekering van 5 november 2002.
[33] B. Dubuisson, “Les règles belges de conflit de lois et l'assurance communautaire”, in Les assurances de l'entreprise, II, Collection ULB, Brussel, Bruylant, 1993, 533-606.
[34] De Europese verzekeringsrichtlijnen, noch EEX-Vo, EEX-Verdrag en de Controlewet geven een definitie van het begrip “gewone verblijfplaats”. De omschrijving van dit begrip in art. 4 § 2 WIPR beantwoordt aan de interpretatie die men toekent aan dit begrip in de zin van het Europees recht, referenties in o.m. B. Dubuisson, Le droit applicable au contrat d'assurance dans un espace communautaire intégré, Doctoraal Proefschrift U.C.L., 1994, p. 167-170, nrs. 186-189; C. Van Schoubroeck, Professionele aansprakelijkheidsverzekering en de Europese Interne Markt, Reeks Aansprakelijkheidsrecht, 10, Diegem, Ced.Samsom, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1994, 271-283.
[35] Art. 2 § 7, 8° Controlewet; art. 2, d) Tweede Europese Richtlijn schadeverzekering; art. 1, 1, g) Europese Richtlijn levensverzekering.
[36] Art. 1, 7 K.B. 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op verzekeringsondernemingen (“algemeen controlereglement”); art. 5 Tweede Europese Richtlijn schadeverzekering.
[37] F. Rigaux en M. Fallon, o.c., nr. 14.91 werpen de vraag op of niet enkel Belgische verzekeringsondernemingen hieraan onderworpen zijn.
[38] B. Dubuisson, “La loi applicable au contrat d'assurance dans l'Espace européen”, T.B.H. 2004, 731 -754.
[39] Zie hierover B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, in C. Van Schoubroeck (ed.), BA autoverzekering: van Vierde Europese Richtlijn tot Belgische strijd tegen niet-verzekering, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 2004, p. 51-54, nrs. 34-35.
[40] Zie hierover o.m. C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. De Graeve, M. De Graeve en H. Cousy, “Overzicht van rechtspraak. Wet Landverzekeringsovereenkomst (1992-2003)”, T.P.R. 2003, p. 2001-2013, nrs. 72.1-75.
[41] B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, l.c., 40-41; L. Schuermans, l.c., kol. 2217-2218; F. Rigaux en M. Fallon, o.c., p. 814, nr. 14.58; p. 939, nr. 15.26.
[42] B. Dubuisson, “La loi applicable au contrat de réassurance”, in Mélanges R.O. Dalcq, Brussel, Larcier, 1994, 111-133.
[43] Art. 68, 86 en 87 Wet Landverzekeringsovereenkomst; L. Cornelis en R. Geelen, “De rechtstreekse vordering”, in Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel (ed.), Verzekeringen en gerechtelijke procedures, Kalmthout, Biblo, 1996, 107-141R; B. Dubuisson, “L'action directe et l'action récursoire”, in B. Dubuisson en P. Jadoul (eds.), La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre. Dix années d'application, Brussel, Academia-Bruylant, 2003, 147-155; M. Fontaine, Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 1998, nrs. 651-666; R. Geelen, “Artikelen 86 en 87 Wet Landverzekeringsovereenkomst”, in H. Cousy, L. Schuermans en C. Van Schoubroeck (eds.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2000, losbl.; C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. De Graeve, M. De Graeve en H. Cousy, “Overzicht van rechtspraak (1992-2003)”, o.c., p. 1987-2000, nrs. 69.1-71-5.
[44] Arbitragehof nr. 167/2004, 28 oktober 2004, B.S. 13 december 2004, T.B.H. 2005, 1052 : het onderscheid dat art. 87 Wet Landverzekeringsovereenkomst creëert tussen de benadeelde van een schadeverwekkende handeling, gebaseerd op het al dan niet verplichte karakter van een aansprakelijkheidsverzekering, is niet strijdig met het discriminatieverbod van de art. 10 en 11 Grondwet.
[45] Bv. vordering van ziekenfondsen of instellingen van sociale zekerheid in het kader van een verkeersongeval valt niet onder het Verdrag van Den Haag (art. 2, 6).
[46] F. Rigaux en M. Fallon, o.c., p. 939, nr. 15.25; L. Schuermans, l.c., kol. 2214-2215; G. Van Hecke en K. Lenaerts, Internationaal privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1989, p. 355, nr. 770; A. Heyvaert, Belgisch internationaal privaatrecht. Een inleiding, Gent, Mys & Breesch, 2001, nr. 502.
[47] Zie uitvoerig, B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, l.c, p. 32- 36, nrs. 14-15; R. Vander Elst, Droit international privé, Rép. not., XV, L. XIV, B, 1977, p. 117, nr. 73.1; B. Hanotiau en M. Fallon, “Les conflits de lois en matière d'obligations contractuelles et non contractuelles. Chronique de jurisprudence (1965-1985)”, J.T. 1987, p. 122, nr. 92-93; L. Schuermans, l.c., kol. 2214-2215; J. Erauw, De onrechtmatige daad in het internationaal privaatrecht, Antwerpen, Kluwer, 1982, 281-284.
[48] Tot de inwerkingtreding van de Wet landverzekeringsovereenkomst in 1992, kende het Belgisch recht de rechtstreekse vordering in de WAM-verzekering en de verzekering objectieve aansprakelijkheid brand en ontploffing in voor het publiek toegankelijk gebouwen, beiden van extra-contractuele aard. De problematiek van het recht toepasselijk op de rechtstreekse vordering bij contractuele aansprakelijkheid werd voorheen niet echt uitgediept, F. Rigaux en M. Fallon, o.c., p. 939, nr. 15.25: “La question (de l'admissibilité de l'action directe nvr) ne se limite pas nécessairement à la matière de la responsabilité non contractuelle”; G. Van Hecke en K. Lenaerts, o.c., p. 320, nr. 682.
[49] J. Erauw en M. Fallon, o.c., 197.
[50] J. Erauw en M. Fallon, o.c., 197; cf. B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, o.c., p. 36, nr. 15; B. Hanotiau en M. Fallon, l.c., p. 121, nrs. 92-93.
[51] Cf. rechtsleer inzake de verwijzingsregel in artikel 9 Verdrag van Den Haag, F. Rigaux en M. Fallon, o.c., p. 948, nr. 15.40; B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, o.c., p. 39, nr. 17; A. Vonk, “Een internationaal verkeersongeval: de rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar”, Verkeersrecht (Nederland) 2001, 312.
[52] Art. 4, 6 Vierde Richtlijn motorrijtuigenverzekering van 16 mei 2000; art. 4, 4 Vijfde Richtlijn motorrijtuigenverzekering van 11 mei 2005, PB. L. 149, 11 juni 2005 tot invoeging van art. 4sexies Derde Richtlijn motorrijtuigenverzekering van 14 mei 1990.
[53] Art. 13 en 14 WAM-Wet. Bij toepassing van het gemeen verbintenissenrecht, zijn bij laattijdige betaling tevens moratoire intresten verschuldigd.
[54] Zie hierover o.m., A. Pire, “Commentaires des modifications de la loi du 21 novembre 1989 relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs, introduites par les lois des 2 et 22 août 2002”, R.G.A.R. 2003, nr. 13686/5; B. Dubuisson, “L'assurance automobile obligatoire et le droit international privé”, o.c., p. 29-31, nr. 12, 2°; P. Delvaux, “Le règlement des sinistres: obligation de faire offre et délais de règlement”, in B. Dubuisson en P. Jadoul (eds.), Du neuf en assurance R.C. automobile, Brussel, Bruylant, 2004, 144-148; C. Van Schoubroeck, “Krachtlijnen van de Vierde Richtlijn motorrijtuigenverzekering en omzetting ervan in Belgisch recht”, in C. Van Schoubroeck (ed.), BA-autoverzekering: van Vierde Europese Richtlijn tot Belgische strijd tegen niet-verzekering, Antwerpen, Maklu, 2004, 222-231.
[55] Cf. F.J. Blees, “De Vijfde EG-Richtlijn motorrijtuigenverzekering (deel 2)”, AV&S 2005, 204.
[56] Art. 9, 1, b) Verordening bepaalt dat de verzekeraar kan worden opgeroepen “indien het vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser”.
[57] M. Koppenol-Laforce, “Internationale verkeersongevallen: de bevoegdheid van de rechter en de tenuitvoerlegging van het vonnis”, Verkeersrecht 2001, 317; A. Pire, “Quelques considérations dans le contexte de la mise en application des dispositions de la 4ème directive”, Trier III, 7-8 november 2002, 5-6, http://www.fcga-gmwf.be/documents/TREVESIII.pdf .
[58] Ingevoegd bij art. 5 Vijfde Richtlijn motorrijtuigenverzekering van 11 mei 2005.
[59] Cf. F.J. Blees, l.c., 205.
[60] Art. 41 en art. 49 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Zie hierover met uitvoerige referenties, C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. De Graeve, M. De Graeve en H. Cousy, “Overzicht van rechtspraak”, o.c., nrs. 48.1-49; p. 1949, nr. 51.
[61] L. Schuermans, l.c., kol. 2216-2217; R. Vander Elst, o.c., p. 117, nr. 73.1; F. Rigaux en M. Fallon, o.c., p. 937, nr. 15.24.
[62] J. Erauw en M. Fallon, o.c., 197.
[63] J. Erauw en M. Fallon, o.c., 327.
[64] G. Van Hecke en K. Lenaerts, o.c., p. 326, nr. 724.
[65] J. Erauw en M. Fallon, o.c., 198.
[66] De aanstelling, opdracht en functie van de schaderegelaar is geregeld in de Vierde Europese Richtlijn motorrijtuigenverzekering van 16 december 2000 en uitgebreid tot alle verkeersongevallen door de Vijfde Europese Richtlijn motorrijtuigenverzekering van 11 mei 2005. De regeling in art. 12 WAM-Wet liep vooruit op deze Vijfde Richtlijn.