Article

Vervanging van een verhinderde rechter bij toepassing van artikel 322 Ger.W., R.D.C.-T.B.H., 2006/5, p. 563-570

RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Samenstelling van het rechtscollege - Rechtbank van koophandel - Vervanging van een lekenrechter door een advocaat - Voorwaarden
Bij toepassing van artikel 322 derde lid Ger.W. kan de verhinderde lekenrechter in de rechtbank van koophandel in de regel enkel worden vervangen door een plaatsvervangende lekenrechter. Enkel in het specifieke geval dat een lekenrechter onvoorzien afwezig is, kan de voorzitter van de rechtbank van koophandel een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, aanwijzen om de verhinderde lekenrechter te vervangen.
ORGANISATION JUDICIAIRE
Composition du tribunal - Tribunal de commerce - Remplacement d'un juge consulaire par un avocat - Conditions
En application de l'article 322 troisième alinéa C. jud., le juge consulaire empêché au tribunal de commerce ne peut en règle être remplacé que par un juge consulaire suppléant. Ce n'est que dans le cas spécifique de l'absence inopinée d'un juge consulaire que le président du tribunal de commerce peut désigner un avocat âgé de trente ans au moins inscrit au tableau de l'Ordre, pour remplacer le juge consulaire empêché.
Vervanging van een verhinderde rechter bij toepassing van artikel 322 Ger.W.
Sven Mosselmans [1]
I. Algemeen

1.De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek aangaande “verhindering en vervanging”, waaronder artikel 322 Ger.W., betreffen de rechterlijke organisatie en raken zodoende de openbare orde [2].

2.Voorts zij meteen aangestipt dat met welke mogelijkheid ook om een magistraat door een niet-magistraat te vervangen, uiterst omzichtig moet worden omgesprongen en misbruiken - gemakzucht - te allen prijze moeten worden vermeden [3].

3.Het is bovendien de logica zelve dat de vervanging van een magistraat door een andere magistraat primeert boven de vervanging van een magistraat door een niet-magistraat. Deze laatste ontbeert de specifieke opleiding en benoemingsvoorwaarden voor de magistratuur [4]. Vandaar ook dat de (oudere) cassatierechtspraak een (weerlegbaar) vermoeden instelt dat de vervanging van een magistraat door een andere magistraat wettelijk is verlopen [5], terwijl die rechtspraak dergelijk vermoeden niet instelt voor de vervanging van een magistraat door een niet-magistraat [6]. Dit laatste geval onderstelt dan ook de nadrukkelijke opgave van de verhindering van alle magistraten en van de vereiste anciënniteit van de advocaat [7].

II. Artikel 322 eerste lid Ger.W.

4.Het eerste lid van artikel 322 Ger.W. betreft de rechtbank van eerste aanleg en bepaalt dat:

    • een verhinderde rechter kan worden vervangen door een andere rechter, door een toegevoegde rechter of door een plaatsvervangende rechter;
    • indien er niet genoeg plaatsvervangende rechters zijn, de voorzitter van de kamer, om de rechtbank voltallig te maken, een of twee, op het tableau van de Orde ingeschreven advocaten die ten minste dertig jaar oud zijn, kan oproepen om zitting te nemen.

    Deze bepaling dateert van bij de totstandkoming van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande dat de mogelijkheid tot vervanging door een toegevoegde rechter is ingevoegd bij wet van 10 februari 1998 “tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de benoeming van toegevoegde rechters” [8].

    De parlementaire voorbereiding preciseert niets [9].

    5.Deze bepaling is ook van toepassing voor de vervanging van de kamervoorzitter, tenzij het gaat om de voorzitter of de ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg [10]. Bij verhindering van deze laatsten, spelen de artikelen 319-321 Ger.W.

    6.Deze bepaling is ook van toepassing op de onderzoeksrechters onder elkaar in de rechtbanken waar er twee of meer zijn [11]. Hetzelfde geldt (wellicht) voor de beslagrechters.

    7.De combinatie met artikel 779 tweede lid Ger.W. maakt het mogelijk om de rechter die (enkel) verhinderd is om de uitspraak bij te wonen (van een vonnis waarover hij mede heeft beraadslaagd), te vervangen door in de eerste plaats een rechter en desnoods een advocaat [12].

    8.Benevens het (gecombineerde) geval van artikel 779 tweede lid Ger.W., onderstelt de mogelijkheid tot vervanging bij toepassing van artikel 322 eerste lid Ger.W. geen bijzondere beschikking van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg [13].

    9.Een correcte toepassing van artikel 322 eerste lid Ger.W. moet hoe dan ook blijken uit het dossier van de rechtspleging, inzonderheid het vonnis en het zittingsblad [14].

    Een correcte toepassing van artikel 322 eerste lid Ger.W. brengt mee dat, in geval van verhindering van een rechter, deze in de eerste plaats moet worden vervangen door een andere rechter, een toegevoegde rechter of een plaatsvervangende rechter. Pas wanneer blijkt dat alle werkende en plaatsvervangende rechters zijn verhinderd, kan de kamervoorzitter een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat van ten minste dertig jaar oud aanwijzen.

    10.Artikel 322 eerste lid Ger.W. bevat zodoende een duidelijke cascade: in de eerste plaats een rechter en pas bij gebrek aan rechters een advocaat [15].

    De vervanging door een advocaat kan dus maar wanneer de kamervoorzitter de verhindering van alle rechters vaststelt, zo ook dat de aangewezen advocaat op het tableau van de Orde is ingeschreven en ten minste dertig jaar oud is [16].

    Hierbij volstaat het wel dat de kamervoorzitter de verhindering vaststelt, zonder de reden ervan op te geven [17].

    11.De aldus vervangende advocaat wordt verondersteld de taal van de rechtspleging te kennen, zonder dat hij kan worden verplicht door het slagen voor een examen het bewijs van de kennis van die taal te leveren [18]. Dit is anders voor de (plaats)vervangende rechter [19].

    12.Een zelfde werkwijze geldt, sinds de wet van 9 juli 1997 “houdende maatregelen ten einde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep”, voor het hof van beroep (art. 321, derde lid Ger.W.[20]. Een advocaat die ten minste vijftien jaar is ingeschreven op het tableau van de Orde, kan het hof van beroep alleen voltallig maken, indien niet alleen alle raadsheren maar ook alle plaatsvervangende raadsheren van dat hof verhinderd zijn [21].

    III. Artikel 322 tweede en derde lid Ger.W.

    13.De vraag rijst of het voormelde zonder meer geldt voor de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel.

    14.Voor de vervanging van de kamervoorzitter van deze rechtbanken bepaalt artikel 322 tweede lid Ger.W. dat in de arbeidsrechtbank en in de rechtbank van koophandel de kamervoorzitter wordt vervangen door de voorzitter van de rechtbank of door de rechter die hij aanwijst, door een toegevoegde rechter of een plaatsvervangende rechter.

    Artikel 322 tweede lid Ger.W. betreft het geval van de kamervoorzitter van de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel, die aldus enkel kan worden vervangen door een rechter (vgl. art. 320 Ger.W. aangaande de vervanging van de voorzitter van de rechtbank [22]).

    15.Het derde lid van artikel 322 Ger.W. betreft dan de lekenrechters in deze rechtbanken en bepaalt dat:

      • de verhinderde rechter in sociale zaken of in handelszaken wordt vervangen door een plaatsvervangende rechter in sociale zaken of in handelszaken;
      • bij onvoorziene afwezigheid, de voorzitter van de arbeidsrechtbank een andere rechter in sociale zaken, naar gelang van het geval, werkgever, arbeider, bediende of zelfstandige, een rechter, een toegevoegde rechter of een plaatsvervangende rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, kan aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen;
      • in hetzelfde geval de voorzitter van de rechtbank van koophandel een andere werkende of plaatsvervangende rechter in handelszaken, een rechter, een toegevoegde rechter of een plaatsvervangende rechter of een op het tableau van de Orde ingeschreven advocaat die ten minste dertig jaar oud is, kan aanwijzen om de verhinderde assessor te vervangen.

      Deze bepaling dateert van bij de totstandkoming van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande (1) dat de verruimde mogelijkheid tot vervanging van een onvoorzien afwezige lekenrechter in de arbeidsrechtbank bij wet van 30 maart 1973 “tot aanvulling van artikel 322 van het Gerechtelijk Wetboek” [23] is geëxtrapoleerd naar de rechtbank van koophandel en (2) dat de mogelijkheid tot vervanging door een toegevoegde rechter is ingevoegd bij wet van 10 februari 1998 “tot aanvulling van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de benoeming van toegevoegde rechters”.

      Mede blijkens de parlementaire voorbereiding (van het Gerechtelijk Wetboek) staat buiten kijf dat de verhinderde rechter in sociale zaken of in handelszaken in de regel moet worden vervangen door een andere (plaatsvervangende) rechter in sociale zaken of in handelszaken [24]. De wetgever benadrukt hierbij dat de eigen samenstelling van de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel, met twee lekenrechters, samenhangt met de materiële bevoegdheid van deze rechtscolleges. De samenstelling met de lekenrechters beantwoordt aan de vraag van de bedoelde rechtsonder­horige, voornamelijk uit het sociale dan wel commerciële milieu. De bedoelde verhouding met de lekenrechters moet dan ook te allen prijze in ere worden gehouden. Slechts uitzonderlijk en meer bepaald in geval van onvoorziene afwezigheid kan uit praktische noodzaak in een afwijking worden voorzien.

      Tot de wet van 30 maart 1973 bestond voormelde verruimde mogelijkheid tot vervanging van een onvoorzien afwezige lekenrechter in de rechtbank van koophandel niet [25]. Deze kon sowieso enkel worden vervangen door een andere lekenrechter [26].

      16.Het moge zodoende duidelijk zijn dat in het algemeen niet is voorzien in de mogelijkheid dat de voorzitter ter vervanging van een verhinderde lekenrechter, zelfs niet na de vaststelling dat geen rechters beschikbaar zijn, een advocaat aanwijst. Die mogelijkheid bestaat enkel in geval van “onvoorziene afwezigheid” van een lekenrechter. Artikel 322 derde lid Ger.W. laat m.a.w. de vervanging van een lekenrechter door een advocaat enkel toe ingeval de lekenrechter onvoorzien afwezig is. Een gewone (aangekondigde) verhindering (of afwezigheid) volstaat niet.

      17.De vraag rijst evenwel of, in het specifieke geval van “onvoorziene afwezigheid” van een lekenrechter, zonder meer een andere (leken)rechter of een aan de voorwaarden voldoende advocaat kan worden aangewezen. Of moet artikel 322 derde lid in fine Ger.W. daarentegen aldus worden gelezen dat zij, zoals artikel 322 eerste lid Ger.W., een(zelfde) cascade bevat?

      18.Twee zienswijzen zijn denkbaar: een eerste zienswijze die uitgaat van een letterlijke lezing van artikel 322 derde lid in fine Ger.W.; een tweede zienswijze die in artikel 322 derde lid Ger.W. een extrapolatie ziet van de boven uiteengezette beginselen (cascade), met dien verstande dat de aanwijzing van een niet-magistraat een bijzondere beschikking van de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel vereist.

      19.Een letterlijke lezing van artikel 322 derde lid in fine Ger.W. maakt dat, voor het specifieke geval van “onvoorziene afwezigheid”, op de principiële onmogelijkheid tot aanwijzing van een advocaat, uitzondering wordt gemaakt in die zin dat de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel alsdan hetzij een rechter hetzij en dus evengoed een advocaat kan aanwijzen, met dien verstande dat die op het tableau van de Orde is ingeschreven en ten minste dertig jaar oud is.

      Anders dan bij de vervanging van de verhinderde rechter in de rechtbank van eerste aanleg (art. 322 eerste lid Ger.W.), bevat artikel 322 derde lid Ger.W. geen cascade. De voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel kan, wanneer een lekenrechter onvoorzien afwezig is, zonder meer een andere rechter dan wel een advocaat aanwijzen (die op het tableau van de Orde ingeschreven is en ten minste dertig jaar oud is).

      Wellicht is dit voor het specifieke geval van “onvoorziene afwezigheid” van de lekenrechter, inderdaad de meest werkzame lezing. Waar verhindering kan slaan op allerhande (met inbegrip van persoonlijke, familiale, inzonderheid medische, maar evengoed professionele of wettelijke) omstandigheden die maken dat de lekenrechter niet kan zetelen, slaat de onvoorziene afwezigheid op de niet (voldoende) op voorhand aangekondigde afwezigheid op de bedoelde zitting. Een snelle en bovenal praktische ingreep is dan aangewezen, te meer nu de wettekst zulks mogelijk maakt: de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel kan in vervanging voorzien door aanwijzing van een andere rechter dan wel een (op het tableau van de Orde ingeschreven) advocaat (van ten minste dertig jaar oud). Het zou immers al te kunstmatig zijn om de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel, die voor een voldongen feit staat, te verplichten om nadrukkelijk te vermelden dat alle werkende en plaatsvervangende rechters zijn verhinderd, terwijl zulks, gelet op de tijdsdruk, niet echt is nagegaan.

      De combinatie met artikel 779 tweede lid Ger.W. maakt het mogelijk om, in geval van de “onvoorziene afwezigheid” van de lekenrechter om de uitspraak bij te wonen (van een vonnis waarover hij mede heeft beraadslaagd), te vervangen door hetzij een andere lekenrechter hetzij een advocaat [27].

      20.Daarentegen kan in artikel 322 derde lid in fine Ger.W. een extrapolatie worden gezien van de boven uiteengezette beginselen (cascade), met dien verstande dat de aanwijzing van een niet-magistraat een bijzondere beschikking van de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel vereist.

      Bij verhindering van een lekenrechter, moet de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel in de eerste plaats een rechter aanwijzen en pas bij gebrek aan rechters een advocaat. Meer nog, hij moet in de eerste plaats een andere lekenrechter (van dezelfde categorie) aanwijzen en pas bij gebrek daaraan een gewone rechter of een plaatsvervangende rechter. In die optiek beslist het Hof van Cassatie in zijn arrest van 9 februari 1972, op gelijkluidende conclusie van toenmalig advocaat-generaal Herman Lenaerts, “dat de voorzitter van de arbeidsrechtbank met toepassing van artikel 322 derde lid Ger.W. een rechter in sociale zaken alleen door een rechter in de arbeidsrechtbank kan vervangen, wanneer de rechter in sociale zaken bij onvoorziene afwezigheid niet kan worden vervangen door een andere rechter in sociale zaken, naar gelang van het geval, werkgever, arbeider, bediende of zelfstandige” [28]. Het Hof verwijst hierbij naar het Senaatsverslag over het Gerechtelijk Wetboek [29] en de verklaring van de minister van Justitie in de Senaat tijdens de vergadering van 6 april 1965 [30]. Inderdaad, blijkens voormelde parlementaire voorbereiding moet, ook in het specifieke geval van “onvoorziene afwezigheid”, de vervanging van de lekenrechter in de eerste plaats gebeuren door een andere lekenrechter en pas bij gebrek daaraan door een rechter en desnoods door een (aan de voorwaarden voldoende) advocaat. Het bedoelde Senaatsverslag preciseert het volgende: “Het derde lid van artikel 322 Ger.W. regelt de wijze waarop rechters-assessoren worden vervangen. Het is wel te verstaan dat een rechter in sociale zaken alleen kan worden vervangen door een andere rechter in sociale zaken of een plaatsvervanger van dezelfde categorie: werkgever, werknemer of zelfstandige. Hij kan eveneens worden vervangen door een rechter in de arbeidsrechtbank, een plaatsvervangende rechter in die rechtbank of door een advocaat wanneer geen enkele rechter in sociale zaken zitting kan nemen. Het moet immers worden vermeden dat een zitting op het laatste ogenblik niet kan doorgaan wegens afwezigheid van een rechter-assessor. Deze regel geldt op gelijke wijze en om dezelfde redenen voor de rechtbank van koophandel, waarin een rechter in handelszaken in beginsel vervangen wordt door een andere rechter in handelszaken of eventueel door een gewone of plaatsvervangende rechter in deze rechtbank, dan wel door een advocaat.”. In diezelfde optiek kadert de verklaring van de minister van justitie in de Senaat tijdens de vergadering van 6 april 1965.

      Kortom, ook bij onvoorziene afwezigheid van een lekenrechter, moet deze in de eerste plaats worden vervangen door een andere lekenrechter (van dezelfde categorie), bij gebrek daaraan door een andere magistraat en pas bij gebrek daaraan door een aan de voorwaarden voldoende niet-magistraat.

      Anders dan bij toepassing van artikel 322 eerste lid Ger.W. is hier een beschikking van de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel vereist [31]. Wordt een (aan de voorwaarden voldoende) advocaat aangewezen, dan moet uit die beschikking de verhindering van alle (leken)rechters blijken.

      Deze zienswijze is niet alleen de meest coherente, zij beantwoordt bovendien aan de duidelijke bedoeling van de wetgever.

      Hoewel zij niet nadrukkelijk blijkt uit de wettekst van artikel 322 derde lid Ger.W., geniet deze zienswijze de voorkeur.

      IV. Het onderhavige geval

      21.In het onderhavige geval bestrijden de eisers tot cassatie twee vonnissen van de rechtbank van koophandel te Brussel, mede gewezen door een advocaat ter vervanging van een verhinderde lekenrechter. Met het oog op de zittingen die aan beide vonnissen voorafgingen, wees de ondervoorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel, “gelet op artikel 322 Ger.W.”, een (op het tableau van de Orde ingeschreven) advocaat (van ten minste dertig jaar oud) aan, met nadrukkelijke vermelding van de verhindering van de lekenrechter.

      Het specifieke geval van “onvoorziene afwezigheid” zou te dezen niet aan de orde zijn.

      Uit de beschikkingen tot aanwijzing door de ondervoorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel blijkt enkel dat de vervangen lekenrechter “verhinderd” was.

      22.Pijnpunt is dat het middel verkeerdelijk uitgaat van de mogelijkheid om in het algemeen een verhinderde lekenrechter te vervangen door een (op het tableau van de Orde ingeschreven) advocaat (van ten minste dertig jaar oud), mits nadrukkelijk vermelding (in de beschikking van de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel) van de verhindering van alle andere rechters.

      Zoals voormeld, bestaat de mogelijkheid om de verhinderde lekenrechter door een advocaat te vervangen enkel in het specifieke geval van “onvoorziene afwezigheid” van de lekenrechter, geval waarin de voorzitter van respectievelijk de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel dan nog in de eerste plaats een andere lekenrechter (van dezelfde categorie) moet aanwijzen, bij gebrek daaraan een andere rechter en pas bij gebrek daaraan een (op het tableau van de Orde ingeschreven) advocaat (van ten minste dertig jaar oud).

      [1] Referendaris bij het Hof van Cassatie.
      [2] Cass. 21 februari 1878, Pas. 1877-78, I, 136; Cass. 4 mei 1880, Pas. 1879-80, I, 156; Cass. 30 april 1903, Pas. 1902-03, I, 182; Cass. 9 februari 1972, Arr. Cass. 1971-72, 534; Cass. 5 februari 1982, Arr. Cass. 1981-82, 731; Brussel 5 juni 2001, Jaarboek Handelspraktijken en mededinging, 2001, 713, noot A. Smets; Pand. b., Empêchement dans l'exercice des fonctions judiciaires, Brussel, Larcier, 1890, kol. 565, nr. 34.
      [3] Parl. Hand. Senaat 1964-65, 6 april 1965, p. 1491-1492; G. de Leval, Institutions judiciaires - Introduction au droit judiciaire privé, Fac. Dr. Liège, 1992, p. 233-234, nr. 200; P. Mahillon, “La loi du 17 juillet 1984 portant certaines mesures de nature à réduire l'arriéré judiciaire”, J.T. 1984, p. 581, nr. 34.
      [4] Cass. 4 mei 1880, Pas. 1879-80, I, 156.
      [5] Cass. 3 maart 1882, Pas. 1881-82, I, (59), 61-62; Cass. 19 juli 1915, Pas. 1914-16, I, 441; Cass. 15 februari 1926, Pas. 1925-26, I, 247; Cass. 7 juni 1926, Pas. 1926-27, I, 6; Cass. 15 januari 1942, Arr. Verbr. 1942, 5; Cass. 9 mei 1949, Arr. Verbr. 1948-49, 306; Cass. 15 oktober 1951, Arr. Verbr. 1951-52, 73; Cass. 9 maart 1953, Arr. Verbr. 1952-53, 469; Cass. 20 februari 1969, Arr. Verbr. 1968-69, I, 583; Ch. Braas, Précis de procédure civile, I, Organisation judiciaire - Compétence, Brussel, Bruylant, 1944, p. 49-50, nr. 63; zie meer recent ook Luik 3 april 1990, J.T. 1990, 659.
      [6] Cass. 21 februari 1878, Pas. 1877-78, I, 136; E. Gutt en A.-M. Stranart, “Examen de jurisprudence. Droit judiciaire privé (1965-1970)”, nr. 36; Pand. b., Audience des cours et tribunaux, Brussel, Larcier, 1884, kol. 97-100, nrs. 145-165; Pand. b., Empêchement dans l'exercice des fonctions judiciaires, l.c., kol. 564-566, nrs. 33-34.
      [7] Cass. 4 mei 1880, Pas. 1879-80, I, 156; Cass. 30 april 1903, Pas. 1902-03, I, 182; Cass. 3 november 1904, Pas. 1904-05, I, (24), 27.
      [8] B.S. 20 februari 1998, p. (4761), 4764, err. B.S. 6 maart 1998, p. 6069.
      [9] Verslag Van Reepinghen, B.S. 1964, p. 188.
      [10] Cass. 14 november 1979, Arr. Cass. 1979-80, 347.
      [11] Cass. 7 april 1978, Arr. Cass. 1977-78, 907; Cass. 22 mei 1979, Arr. Cass. 1978-79, 1108; Cass. 19 februari 1997, Arr. Cass. 1997, 248; Cass. 21 januari 1998, Arr. Cass. 1998, 101; Cass. 17 november 1998, Arr. Cass. 1998, 1058; Cass. 9 mei 2001, inzake met A.R. nr. P.01.0674.Fv; Cass. 27 juni 2001, inzake met A.R. nr. P.01.0743.Fv.
      [12] Cass. 12 juni 2002, inzake met A.R. nr. P.02.0341.F.
      [13] Cass. 7 april 1978, Arr. Cass. 1977-78, 907; Cass. 22 mei 1979, Arr. Cass. 1978-79, 1108; Cass. 19 februari 1997, Arr. Cass. 1997, nr. 98; Cass. 27 juni 2001, inzake met A.R. nr. P.01.0743.Fv.
      [14] Cass. 12 juni 2002, inzake met A.R. nr. P.02.0341.F.
      [15] Cass. 22 december 1999, Arr. Cass. 1999, 1663; Cass. 7 juni 2002, inzake met A.R. nr. C.00.0413.F.; Cass. 12 juni 2002, inzake met A.R. nr. P.02.0341.F.
      [16] Cass. 22 december 1999, Arr. Cass. 1999, 1663; Cass. 7 juni 2002, inzake met A.R. nr. C.00.0413.F.; Cass. 12 juni 2002, inzake met A.R. nr. P.02.0341.F.
      [17] Cass. 11 december 1984, Arr. Cass. 1984-85, 499; Pand. b., v° Audience des cours et tribunaux, l.c., kol. 99, nr. 160; Pand. b., v° Empêchement dans l'exercice des fonctions judiciaires, l.c., kol. 566, nr. 35.
      [18] Cass. 30 januari 1985, Arr. Cass. 1984-85, 708.
      [19] Arbh. Brussel 19 juni 2003, J.L.M.B. 2004, 1494 .
      [20] Cass. 10 mei 2000, Arr. Cass. 2000, 881; P. Mahillon, l.c., p. 581, nr. 34.
      [21] Cass. 10 mei 2000, Arr. Cass. 2000, 881; zie ook Cass. 12 juni 1991, Arr. Cass. 1990-91, 1012.
      [22] Brussel 5 juni 2001, Jaarboek Handelspraktijken en mededinging, 2001, 713, noot A. Smets.
      [23] B.S. 17 april 1973, p. 4695, err. B.S. 16 juni 1973, p. 7448.
      [24] Parl. St. Senaat 1964-65, 9 maart 1965, nr. 170, p. 62, Parl. Hand. Senaat 1964-65, 6 april 1965, p. 1491-1492.
      [25] Parl. St. Kamer 1970-71, 28 januari 1971, nr. 860-1, waarbij wordt aangegeven dat voormelde wet in deze leemte wil voorzien; zie ook: Parl. St. Kamer 1970-71, 5 juli 1971, nr. 860-2; Parl. St. Senaat 1972-73, 8 maart 1973, nr. 126.
      [26] Zie nog Pand. b., Audience des cours et tribunaux, l.c., kol. 118, nr. 269.
      [27] Contra Arbh. Bergen 28 november 1986, J.T. 1987, 114; Arbh. Bergen 6 april 1989, J.T.T. 1989, 270.
      [28] Cass. 9 februari 1972, Arr. Cass. 1971-72, (534) 537.
      [29] Parl. St. Senaat 1964-65, 9 maart 1965, nr. 170, p. 62.
      [30] Parl. Hand. Senaat 1964-65, 6 april 1965, p. 1491-1492.
      [31] Vgl. Arbh. Luik 28 april 1971, Pas. 1971, II, 244.