Article

Actualiteit Mededinging, R.D.C.-T.B.H., 2006/2, p. 263-265

ACTUALITEIT MEDEDINGING

Nummer 3 (van 1 juli tot en met
30 september 2005) [2]

INHOUDSTAFEL

België - Wetgeving

Koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende verhoging van de drempels voor de toepassing van de Belgische mededingingswet op concentraties

België - Dienst en Raad voor de Mededinging

Beslissing nr. 2005-I/O-40 van 29 juli 2005 - De verkoop door de Liga Beroepsvoetbal (LBV) van de uitzendrechten voor wedstrijden van de nationale voetbalcompetitie voor de seizoenen 2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008

België - Hoven en rechtbanken

Arrest van het hof van beroep te Brussel van 23 juni 2005, Emond/Brasserie Haacht

Arrest van het hof van beroep te Brussel van 15 september 2005, IPM e.a./Belgische Staat

EG - Europese Commissie

Beschikking van de Commissie van 13 juli 2005 over de toepassing van artikel 86 (2) van het verdrag op staatssteun in de vorm van compensaties voor openbare dienstverlening aan ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang - Kaderregeling van 13 juli 2005 voor staatssteun in de vorm van compensaties voor openbare dienstverlening - Richtlijn van de Commissie tot wijziging van richtlijn 80/723/EEG

EG - Rechtspraak

Arrest van het gerecht van eerste aanleg van 15 september 2005, DaimlerChrysler AG/Commissie, T-325/01

Arrest van het gerecht van eerste aanleg van 21 september 2005, EDP - Energias de Portugal/Commissie, T-87/05

België - Wetgeving
Koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende verhoging van de drempels voor de toepassing van de Belgische mededingingswet op concentraties

Op 19 juli 2005 verscheen in het Belgisch Staatsblad het koninklijk besluit tot verhoging van de drempels vermeld in artikel 11 van de wet tot bescherming van de economische mededinging van 5 juli 1991 (“WBEM”). Voortaan dienen concentraties aangemeld te worden bij de Raad voor de Mededinging wanneer (a) de betrokken ondernemingen samen in België een omzet van meer dan 100 miljoen euro totaliseren en (b) minstens twee van de betrokken ondernemingen elk in België een omzet realiseren van minstens 40 miljoen euro. Dit betekent een gevoelige verhoging van de vorige drempels (respectievelijk 40 miljoen en 15 miljoen euro).

Het koninklijk besluit is onmiddellijk in werking getreden. De Raad heeft reeds geoordeeld dat de toepassing van de WBEM op reeds aangemelde concentraties waarover op 19 juli 2005 nog geen definitieve beslissing was genomen, beoordeeld moet worden op grond van de nieuwe drempels [3].

België - Dienst en Raad voor de Mededinging
Beslissing nr. 2005-I/O-40 van 29 juli 2005 - De verkoop door de Liga Beroepsvoetbal (LBV) van de uitzendrechten voor wedstrijden van de nationale voetbalcompetitie voor de seizoenen 2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008

De Raad voor de Mededinging heeft, zowel op eigen initiatief als naar aanleiding van een door Telenet ingediende klacht, de toewijzing van de uitzendrechten voor de Belgische voetbalcompetitie door de LBV aan Belgacom Skynet onderzocht.

De overeenkomst waarbij de voetbalclubs aan de LBV de opdracht hebben gegeven om de uitzendrechten te verkopen is een overeenkomst tussen concurrenten die binnen het toepassingsgebied van artikel 81 van het EG-Verdrag valt. Bovendien is de eigenlijke toewijzing een beslissing van een ondernemingsvereniging (in casu de LBV).

Met verwijzing naar de relevante beschikkingen van de Europese Commissie benadrukt de Raad dat zoveel mogelijk kijkers, voor zover mogelijk ook via niet-betalende televisiezenders, zoveel mogelijk wedstrijden moeten kunnen zien. De uitzendrechten werden in deze zaak toegewezen aan de enige kandidaat die (geen mogelijke, maar reële) sublicenties voor de uitzending van wedstrijden heeft verleend aan niet-betalende zenders en bovendien is de toewijzing beperkt tot drie seizoenen. Aangezien de biedprocedure voorts op transparante, open en niet-discriminerende wijze heeft plaatsgevonden, besluit de Raad dat de toewijzing verenigbaar is met het mededingingsrecht. De Raad waarschuwt wel dat de toekenning van de uitzendrechten voor de voetbalcompetitie in de toekomst nauwlettend zal opgevolgd worden.

Telenet en betaalzender BeTV hebben tegen deze beslissing beroep aangetekend bij het hof van beroep te Brussel.

België - Hoven en rechtbanken
Arrest van het hof van beroep te Brussel van 23 juni 2005, Emond/Brasserie Haacht

In deze zaak behandelde het hof van beroep een prejudiciële vraag van het hof van beroep te Luik met betrekking tot een exclusieve afnameverplichting voor bier, vervat in een eerste overeenkomst, en eenzelfde verplichting voor andere dranken, vervat in een tweede overeenkomst, en dit voor eenzelfde horecazaak. Wanneer door een faillissement de activiteit werd beëindigd tijdens de duur van beide overeenkomsten, vorderde Brasserie Haacht o.a. de ontbinding van de overeenkomsten ten laste van de uitbater en een schadevergoeding. Volgens de uitbater waren de overeenkomsten echter in strijd met de mededingingsregels zodat zij als nietig zijn te beschouwen en geen schadevergoeding verschuldigd is.

Het hof is echter van oordeel dat, voor zover de geldigheid dient beoordeeld te worden op het moment van de opzegging van de overeenkomsten door Brasserie Haacht, de overeenkomsten onder de vrijstelling vallen die is toegekend door verordening 2790/99 met betrekking tot verticale overeenkomsten. Indien de geldigheid beoordeeld moet worden op het moment van het faillissement - zijnde vóór de inwerkingtreding van verordening 2790/99 - besluit het hof dat de overeenkomsten geen merkbare beperking van de mededinging vormen en niet bijdragen tot een mogelijk cumulatief effect van een netwerk van soortgelijke overeenkomsten die de toegang tot de markt beperken. Het hof baseerde zich gedeeltelijk op de opmerkingen ingediend door de Europese Commissie, wiens bijstand was gevraagd op grond van verordening 1/2003.

Het Korps Verslaggevers had opgemerkt dat het hof niet bevoegd was om in het kader van een prejudiciële vraag te oordelen over de wettigheid van een bepaalde overeenkomst maar enkel bevoegd is om de WBEM te interpreteren. Het hof antwoordt hierop dat het wel degelijk bevoegd is om in het kader van een prejudiciële vraag de overeenkomst te onderzoeken op strijdigheid met het mededingingsrecht en dat zulks de mogelijkheid voor de bodemrechter om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van justitie van de Europese Gemeenschappen niet uitsluit.

Arrest van het hof van beroep te Brussel van 15 september 2005, IPM e.a./Belgische Staat

Het hof van beroep heeft de beslissing van de Raad voor de Mededinging vernietigd waarin de Raad de overname van Editeco (die de krant L'Echo uitgeeft) door De Persgroep en Rossel (uitgever van o.a. Le Soir) onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar verklaarde. De Raad had geoordeeld dat de concentratie een machtspositie in het leven riep of versterkte en dat de door de partijen voorgestelde toezeggingen deze vaststelling niet ongedaan maakten. De Raad verklaarde de concentratie echter toelaatbaar nadat hij zelf een voorwaarde oplegde aan de partijen. Het hof besluit dat de Raad hierdoor de grenzen van zijn bevoegdheid te buiten is gegaan. Bovendien had de Raad de concentratie moeten verbieden aangezien hij tot het besluit was gekomen dat de daadwerkelijke mededinging op de Belgische markt of een wezenlijk deel ervan op significante wijze werd belemmerd. De beslissing was voorts niet afdoende gemotiveerd, onder meer wat betreft de afbakening van de relevante markten.

Interessant is ook dat het hof van mening is dat het geen volle rechtsmacht heeft over de beoordeling van een concentratie en het niet aan het hof toekomt om een concentratie te verbieden of goed te keuren: het hof beperkt zich tot een toezicht op de naleving van de procedureregels en het motiveringsvereiste, de materiële juistheid van de feiten en de afwezigheid van een kennelijke beoordelingsfout of machtsafwending. Bovendien kan het instellen van een beroep tegen een beslissing inzake concentraties volgens het hof niet leiden tot een onderzoek van de transactie in het licht van de marktsituatie die op dat moment bestaat, aangezien dergelijk onderzoek moet gebeuren op basis van de omstandigheden zoals deze bestaan op het moment van de aanmelding.

Het hof vermeldt dat de Raad voor de Mededinging, in geval van een vernietiging van één van zijn beslissingen, zich desgevallend opnieuw over de zaak moet buigen met het oog op een nieuwe beslissing, rekening houdend met het vernietigingsarrest en met de evolutie van de mededingingstoestand op de markt. Het hof verwijst de zaak echter niet uitdrukkelijk terug naar de Raad voor de Mededinging. Het is de eerste keer dat het hof een beslissing vernietigt waarin een concentratie toelaatbaar werd verklaard.

EG - Europese Commissie
Beschikking van de Commissie van 13 juli 2005 over de toepassing van artikel 86 (2) van het verdrag op staatssteun in de vorm van compensaties voor openbare dienstverlening aan ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang - Kaderregeling van 13 juli 2005 voor staatssteun in de vorm van compensaties voor openbare dienstverlening - Richtlijn van de Commissie tot wijziging van richtlijn 80/723/EEG

De Europese Commissie heeft de eerste maatregelen genomen ter uitvoering van haar actieplan inzake staatssteun. Het gaat om een pakket met betrekking tot steunmaatregelen in de vorm van compensaties voor diensten van algemeen economisch belang. Ten gevolge van het Altmark-arrest van het Hof van justitie [4] was onzekerheid gerezen over de kwalificatie van dergelijke compensaties: enkel indien zij voldoen aan een aantal strikte voorwaarden, zijn dergelijke compensaties geen overheidssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG-Verdrag.

Een beschikking stelt - onder meer - compensaties tot een bepaald bedrag en compensaties ten voordele van ziekenhuizen en sociale huisvesting onder bepaalde voorwaarden vrij van de verplichting tot aanmelding bij de Commissie. De Commissie stelt ook een kaderregeling vast voor de compensaties die niet onder voornoemde beschikking vallen en die wel aangemeld dienen te worden; dergelijke steunmaatregelen zijn volgens de Commissie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt tenzij het bedrag van de compensatie de kosten van de openbare dienst overstijgt of tenzij de compensatie wordt gebruikt voor activiteiten die opengesteld zijn voor concurrentie. Tenslotte legt een richtlijn tot wijziging van de transparantierichtlijn verplichtingen op aan ondernemingen die zowel diensten van algemeen economisch belang als commerciële activiteiten uitoefenen: zij dienen een gescheiden boekhouding te voeren voor beide soorten activiteiten.

EG - Rechtspraak
Arrest van het gerecht van eerste aanleg van 15 september 2005, DaimlerChrysler AG/Commissie, T-325/01

Het gerecht heeft een gedeelte van de Commissiebeschikking vernietigd waarbij DaimlerChrysler werd veroordeeld tot het betalen van een boete wegens beperking van de parallelinvoer van zijn wagens, in strijd met artikel 81 lid 1 EG-Verdrag. Het gerecht is van oordeel dat de agenten van DaimlerChrysler/Mercedes-Benz niet de financiële risico's dragen die samenhangen met de verkoop of de uitvoering van overeenkomsten met derden, waardoor de agenten hun marktgedrag niet zelfstandig konden bepalen. Overeenkomstig vaststaande rechtspraak is artikel 81 EG-Verdrag niet van toepassing op dergelijke agenten die een economische eenheid vormen met de opdrachtgever.

In het bijzonder merkt het gerecht op dat de agent niet bevoegd is om voor rekening van Mercedes-Benz kortingen te geven zonder diens toestemming; de agent mag enkel kortingen toestaan die van zijn eigen provisie afgaan. Bovendien koopt de agent de auto's niet aan van Mercedes-Benz om ze nadien aan zijn klanten door te verkopen; de eigendom van de nieuwe wagens blijft steeds bij Mercedes-Benz. Het feit dat de agent het transportrisico draagt, leidt evenmin tot de conclusie dat de agent enig financieel risico draagt, aangezien het gerecht van oordeel is dat het onwaarschijnlijk is dat het transportrisico intreedt. Ook de verplichting om onder garantie vallende herstellingen uit te voeren, heeft geen invloed aangezien de agent hiervoor een garantievergoeding toegekend krijgt, waarvan de Commissie niet heeft aangetoond dat het bedrag commercieel ontoereikend is.

Arrest van het gerecht van eerste aanleg van 21 september 2005, EDP - Energias de Portugal/Commissie, T-87/05

Deze zaak heeft betrekking op de verwerving van de gezamenlijke zeggenschap over GDP (de traditionele Portugese gasverdeler) door EDP (de Portugese elektriciteitsproducent en -distributeur) en ENI (een Italiaanse energiemaatschappij). In december 2004 verklaarde de Europese Commissie deze concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Wat betreft de gassector, werd door EDP opgemerkt dat Portugal over een tijdelijke afwijking beschikt krachtens de tweede gasrichtlijn; bijgevolg bestond er geen concurrentie op de Portugese gasmarkt op het ogenblik van de beslissing en a fortiori geen concurrentie die belemmerd kon worden. De Commissie had haar analyse evenwel geprojecteerd naar de datum waarop de Portugese gasmarkt geliberaliseerd zou zijn. Het gerecht is van mening dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de onmiddellijke gevolgen van de concentratie en dat zij de concentratie niet kon verbieden voor wat betreft de gasmarkt. Aangezien de Commissie echter terecht oordeelde dat de concentratie een negatieve impact zou hebben op de verschillende relevante elektriciteitsmarkten, besluit het gerecht dat de overwegingen van de beschikking die niet vernietigd zijn, volstaan om het beschikkend gedeelte te staven, met name dat de concentratie onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

Koen Baekelandt

Advocaat bij de balie te Brussel

[1] De meeste beslissingen en arresten waar in deze bijdrage naar wordt verwezen zijn beschikbaar op de websites van de Raad voor de Mededinging (http://www.mineco.fgov.be ), de EG-Commissie (http://europa.eu.int/comm/competition ), de nationale rechtscolleges (http://www.cass.be ) en de Europese rechtscolleges (http://curia.eu.int ).
[2] Zie o.m. beslissing nr. 2005-C/C-43 van 19 augustus 2005, NV Stora Enso Langerbrugge/NV Indaver.
[3] H.v.J. 24 juli 2003, zaak C-280/00, Altmark Trans, Jur. 2003, p. I-7747.