Article

Hof van Cassatie, 06/10/2005, R.D.C.-T.B.H., 2006/2, p. 249-251

Hof van Cassatie 6 oktober 2005

VERZEKERING
Schadeverzekering - Aansprakelijkheidsverzekering - Verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen - Rechten van het slachtoffer - Zwakke weggebruiker - Recht van verhaal verzekeraar betrokken motorrijtuig - Medeaansprakelijkheid slachtoffer - Slachtoffer jonger dan 14 jaar
De regel dat het bewijs van een onverschoonbare fout niet is toegelaten ten aanzien van slachtoffers jonger dan 14 jaar heeft enkel betrekking op het recht op vergoeding van de slachtoffers tegenover de verzekeraar van het betrokken motorrijtuig.
De derde tegen wie de verzekeraar van het betrokken motorrijtuig een verhaalsvordering instelt op grond van artikel 29bis § 4 WAM, is gerechtigd te bewijzen dat het slachtoffer een fout heeft begaan die mede oorzaak is van de schade, zelfs wanneer het slachtoffer jonger is dan 14 jaar.
ASSURANCE
Assurance de dommage - Assurance responsabilité - Assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs - Droits de la victime - Usager faible de la route - Droit de subrogation de l'assureur du véhicule à moteur impliqué - Coresponsabilité de la victime - Victime âgée de moins de 14 ans
La règle selon laquelle la preuve d'une faute inexcusable n'est pas admise vis-à-vis des victimes âgées de moins de 14 ans concerne uniquement le droit à l'indemnisation des victimes à l'égard de l'assureur du véhicule à moteur impliqué.
Le tiers contre qui l'assureur du véhicule à moteur impliqué intente une action subrogatoire sur base de l'article 29bis § 4 loi assurance auto, a le droit de prouver que la victime a commis une faute qui a contribué au dommage, même si la victime a moins de 14 ans.

Axa Belgium NV en KSJ-KSA-VKSJ VZW / ING Insurance NV, S.L. en cons.

B.G., Fortis AG NV, C.K. en Fidea NV / ING Insurance NV, KSJ-KSA-VKSJ VZW, Axa Belgium NV, S.L., G.L. en FB Verzekeringen

S.L. en G.L. / ING Insurance NV en Axa Belgium NV

Zet.: R. Boes (afdelingsvoorzitter), J.-P. Frère, G. Londers, E. Dirix en A. Fettweis (raadsheren)
O.M.: G. Bresseleers (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. A. Houtekier en H. Geinger en A. De Bruyn
I. Bestreden beslissing

De cassatieberoepen zijn gericht tegen een vonnis, op 19 maart 2003 in hoger beroep gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt.

II. Rechtspleging voor het Hof

Afdelingsvoorzitter Robert Boes heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Guido Bresseleers heeft geconcludeerd.

III. Middelen
A. Het cassatieberoep C.03.0377.N:

De eiseressen voeren in hun verzoekschrift twee middelen aan.

Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt er deel van uit.

B. Het cassatieberoep C.03.0411.N:

De eisers voeren in hun verzoekschrift twee middelen aan.

Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt er deel van uit.

C. Het cassatieberoep C.03.0623.N:

De eisers voeren in hun verzoekschrift een middel aan.

Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt er deel van uit.

IV. Beslissing van het Hof
A. Samenvoeging

Overwegende dat de cassatieberoepen C.03.0377.N, C.03.0411.N en C.03.0623.N tegen hetzelfde vonnis zijn gericht zodat zij dienen gevoegd.

B. Cassatieberoep C.03.0377.N
1. Eerste middel

Overwegende dat artikel 29bis § 1 zevende lid van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals te dezen van toepassing, bepaalt dat het bewijs van een onverschoonbare fout niet is toegelaten ten aanzien van slachtoffers, jonger dan 14 jaar; dat deze regel enkel betrekking heeft op het recht op vergoeding van de slachtoffers tegenover de verzekeraar van het betrokken motorrijtuig; dat indien het slachtoffer jonger dan 14 jaar is, de verzekeraar van het betrokken motorrijtuig zich niet op de onverschoonbare fout van het slachtoffer kan beroepen, om zich te onttrekken aan zijn vergoedingsplicht;

Overwegende dat, overeenkomstig artikel 29bis § 4 van de voormelde wet, de verzekeraar of het gemeenschappelijk waarborgfonds in de rechten treden van het slachtoffer tegen de in gemeen recht aansprakelijke derden;

Dat dit subrogatoir verhaalsrecht van de verzekeraar beperkt is tot wat het slachtoffer naar gemeen recht had kunnen vorderen van de aansprakelijke derde, in de hypothese dat de verzekeraar niet was tussengekomen in de vergoeding;

Dat derhalve, wanneer het slachtoffer mede aansprakelijk is voor de schade, het verhaalsrecht van de verzekeraar beperkt is tot het bedrag van de vergoeding waarop het slachtoffer naar gemeen recht aanspraak had kunnen maken, rekening houdend met de verdeling van de aansprakelijkheid;

Dat bijgevolg, de derde tegen wie de verzekeraar een verhaalsvordering instelt, gerechtigd is te bewijzen dat het slachtoffer een fout heeft begaan die mede oorzaak is van de schade;

Dat die derde het bewijs van de eigen fout van het slachtoffer ook mag leveren wanneer het slachtoffer jonger is dan 14 jaar;

Overwegende dat het bestreden vonnis beslist dat eiseressen het bewijs van enige objectief onrechtmatige daad in hoofde van het slachtoffer kunnen noch mogen leveren, op grond dat het slachtoffer slecht negen jaar oud was en het bewijs van een onverschoonbare fout niet is toegelaten ten aanzien van slachtoffers jonger dan 14 jaar;

Dat het vonnis, door op deze grond de eiseressen samen met de vijfde en zesde verweerders te veroordelen tot betaling van het volledige door de eerste verweerster gevorderde bedrag, de in het middel aangewezen wettelijke bepalingen schendt;

Dat het middel in zoverre gegrond is;

Overwegende voorts dat het bestreden vonnis de beslissing de vordering van de eerste verweerster ten aanzien van de eiseressen volledig toe te kennen niet grondt, zoals in het middel aangevoerd, op het oordeel dat “de verzekeraar of het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds hun subrogatierecht niet (kunnen) uitoefenen tegen de voor de schade aansprakelijk persoon of rechthebbende, die zij krachtens artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen hebben betaald”;

Dat het middel in zoverre feitelijke grondslag mist.

2. Tweede middel
2.1. Tweede onderdeel

Overwegende dat de tweede en derde verweerders in hun appèlconclusie vragen dat hen akte zou worden verleend van het voorbehoud dat zij formuleerden om een vordering in te stellen tegen de eerste verweerster bij toepassing van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989;

Overwegende dat het vragen van zulk voorbehoud geen gevorderde zaak betreft in de zin van artikel 1138, 2° van het Gerechtelijk Wetboek;

Dat het onderdeel niet kan worden aangenomen.

2.2. Overige onderdelen

Overwegende dat, gelet op het antwoord op het tweede onderdeel, de overige onderdelen geen belang meer vertonen, mitsdien niet ontvankelijk zijn;

C. Cassatieberoep C.03.0411.N
1. Eerste middel
Tweede onderdeel

Overwegende dat, overeenkomstig artikel 29bis § 4 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, de verzekeraar of het gemeenschappelijk waarborgfonds in de rechten treden van het slachtoffer tegen de in gemeen recht aansprakelijke derden;

Dat dit subrogatoir verhaalsrecht van de verzekeraar beperkt is tot wat het slachtoffer naar gemeen recht had kunnen vorderen van de aansprakelijke derde, in de hypothese dat de verzekeraar niet was tussengekomen in de vergoeding;

Dat derhalve, wanneer het slachtoffer mede aansprakelijk is voor de schade, de aansprakelijke derde niet kan worden verplicht tot vergoeding van de volledige schade aan de gesubrogeerde verzekeraar;

Dat de omstandigheid dat het slachtoffer jonger is dan 14 jaar hieraan geen afbreuk doet;

Overwegende dat het bestreden vonnis de eerste en derde eisers, samen met de tweede en derde verweersters, veroordeelt tot betaling van het volledige door de eerste verweerster gevorderde bedrag, zonder na te gaan of het slachtoffer mede aansprakelijk was voor de schade, op grond dat het slachtoffer slechts negen jaar oud was en het bewijs van een onverschoonbare fout niet is toegelaten ten aanzien van slachtoffers jonger dan 14 jaar;

Dat het vonnis aldus, zoals blijkt uit het antwoord op het eerste middel in zake C.03.0377.N, de in het onderdeel aangewezen wettelijke bepalingen schendt;

Dat het onderdeel gegrond is.

2. Tweede middel

Overwegende dat het niet tegenstrijdig is, enerzijds, te oordelen dat de familiale verzekeraars gehouden zijn dekking te verlenen, anderzijds, te oordelen dat, nu de vordering van de derde verweerster tot terugbetaling van vergoedingen zou neerkomen op het vragen van een veroordeling voor het eerst in hoger beroep, het vonnis slechts gemeen kan worden verklaard aan de tweede en vierde eiseressen;

Dat het middel, in zoverre het een motiveringsgebrek aanvoert, feitelijke grondslag mist;

Overwegende voorts dat, anders dan het middel aanvoert, het bestreden vonnis de tweede en vierde eiseressen niet veroordeelt tot betaling van vergoedingen van schade;

Dat het middel, in zoverre het schending aanvoert van artikel 812 van het Gerechtelijk Wetboek, feitelijke grondslag mist.

D. Cassatieberoep C.03.0623.N
1. Tweede onderdeel

Overwegende dat de eisers in hun appèlconclusie vragen dat hen akte zou worden verleend van het voorbehoud dat zij formuleerden om een vordering in te stellen tegen de eerste verweerster bij toepassing van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989;

Overwegende dat het vragen van zulk voorbehoud geen punt van de vordering is, in de zin van artikel 1138, 3° van het Gerechtelijk Wetboek, noch een gevorderde zaak in de zin van artikel 1138, 2° van het Gerechtelijk Wetboek;

Dat het onderdeel, in zoverre het schending aanvoert van deze wetsbepalingen, niet kan worden aangenomen.

2. Eerste en derde onderdeel

Overwegende dat de appèlrechters, nu het gevraagde voorbehoud geen punt van de vordering uitmaakt, hierop niet dienden in te gaan;

Dat de onderdelen, in zoverre zij een motiveringsgebrek aanvoeren, niet kunnen worden aangenomen;

Overwegende verder dat, gelet op het antwoord op het tweede onderdeel, de overige grieven geen belang meer vertonen;

Dat het onderdeel in zoverre niet ontvankelijk is.

Om die redenen,

Het Hof,

Voegt de cassatieberoepen C.03.0377.N, C.03.0411.N en C.03.0623.N ;

Vernietigt het bestreden vonnis in zoverre het G.B., K.C., KSJ-KSA-VKSJ VZW en Axa Belgium samen veroordeelt tot het betalen aan NV ING Insurance van het bedrag van 110.275,93 euro, met de gerechtelijke interest en uitspraak doet over de kosten;

(...)

Verwijst de aldus beperkte zaak naar de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, zitting houdende in hoger beroep.

(...)