Article

Actualité : Tribunal de commerce Termonde, 18/08/2005, R.D.C.-T.B.H., 2006/1, p. 146-150

Rechtbank van koophandel Dendermonde 18 augustus 2005

INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT
Internationale insolventie

BVBA naar Grieks recht Project Planning Hellas

Zet.: G. De Croock (voorzitter), Ph. Van Haute en E. Tilleman
Pl.: W. Van Damme
Insolventie-verordening, artikel 3 (centrum van de voornaamste belangen)

Voor de insolventieprocedure (bevoegdheid, toepasselijk recht en erkenning en tenuitvoerlegging) van een schuldenaar gevestigd in de Europese Gemeenschap wordt de Europese Insolventie-verordening (nr. 1346/2000) toegepast. In het vonnis wordt ingegaan op de nieuwe invulling die aan de lokalisatie wordt gegeven. Het gaat meer bepaald om het centrum van de voornaamste belangen, hetgeen niet zonder meer gelijk te stellen is met de statutaire of de werkelijke zetel van een vennootschap.

De rechtbank van koophandel te Dendermonde stelt in het besproken vonnis: “Bij een vennootschap wordt tot het bewijs van het tegendeel, het centrum van de voornaamste belangen vermoed de plaats te zijn waar de statutaire zetel is. Dit vermoeden moet restrictief worden geïnterpreteerd en het tegenbewijs is enkel mogelijk door aan te tonen dat de statutaire zetel fictief is (N. Watté en V. Marquette, “Le règlement communautaire, de 29 mai 2000, relatif aux procédures d'insolvabilité”, T.B.H. 2001, 565-579).

De precieze vereisten van het bewijs van het tegendeel worden niet in de verordening opgesomd. Als enige uitleg stelt overweging nr. 13 dat het centrum van de voornaamste belangen dient overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die dus herkenbaar is voor derden. De rechter moet telkens overwegen welke de relevante elementen zijn en wanneer de balans zal overhellen.

De rechtbank van koophandel te Dendermonde neemt een beslissing op basis van volgende factoren: “Uit het certificaat van de Kamer van Handel en Nijverheid van Athene blijkt dat: de vennootschap ingeschreven is in het register aldaar onder nummer…; de vennootschap werd opgericht op 17.01.2002; het maatschappelijk doel het bouwen van huizen en openbare projecten is in Griekenland en in Europa en het ter beschikking stellen van personeel in het buitenland. Uit de jaarrekening die werden overgelegd blijken zeer belangrijke opnames te zijn gebeurd in Griekenland (…).”

De rechtbank geeft eveneens aan dat een aantal andere factoren irrelevant zijn bij de beoordeling: “Het enkel feit dat de vennootschap hier een vestiging heeft laat niet toe de zetel in Griekenland als fictief te beschouwen. Ook als zou blijken dat er geen projecten worden uitgevoerd in Griekenland, zulks volstaat niet om tot een fictieve zetel te besluiten.”

Daarom concludeert de rechtbank: “Overeenkomstig artikel 3 lid 1 dient de hoofdprocedure inzake insolventie derhalve in Griekenland te worden geopend.”

De rechtbank neemt ten slotte nog de mogelijkheid van een territoriale insolventie onder de loupe. Deze procedure zou de Belgische rechter immers toelaten om een ondergeschikte insolventie in België te openen die enkel in België gevolgen heeft. De rechtbank stelt hierover: “Weliswaar zou een territoriale insolventieprocedure krachtens artikel 3 lid 2 van de verordening kunnen worden geopend in België. Echter dergelijke territoriale insolventieprocedure kan slechts in de limitatief opgesomde gevallen van artikel 3 lid 4 aan de opening van de hoofdinsolventieprocedure voorafgaan.”

Alle secundaire en territoriale procedures kunnen enkel worden geopend als de schuldenaar een vestiging heeft op het grondgebied van de staat van opening. De Insolventie-verordening stelt als extra vereiste om een territoriale insolventie vóór de hoofdinsolventie te openen dat óf de opening van de hoofdinsolventie niet mogelijk is in de lidstaat van het centrum van de voornaamste belangen; óf de schuldeiser die de territoriale insolventie aanvraagt gevestigd is in dezelfde lidstaat als de vestiging van de schuldenaar of dat de vordering van de schuldeiser voortvloeit uit de exploitatie van de vestiging.

De rechtbank van koophandel te Dendermonde stelt ter zake: “Deze gevallen zijn inzake niet van toepassing. Het is niet bewezen dat in Griekenland geen insolventieprocedure kan worden verkregen en de vraag tot opening van de procedure in België gaat niet uit van een schuldeiser als bedoeld in artikel 3 lid 4 van de verordening. Zolang de hoofdprocedure in Griekenland niet is geopend kan in België derhalve op aangifte van de vennootschap geen insolventieprocedure worden geopend.”

Het feit dat de Insolventie-verordening een nieuw concept voor lokalisatie heeft ingevoerd, was wellicht politiek onvermijdelijk. Een aantal Europese lidstaten beschouwen de statutaire zetel als relevante aanknoping, onafhankelijk van de reële of fictieve aard van deze vestiging, andere lidstaten hebben veeleer aandacht voor de werkelijke activiteiten en het werkelijke bestuur van een vennootschap. Het compromis lijkt werkbaar: de statutaire zetel staat centraal behalve als deze geen verband vertoont met de werkelijkheid. Maar zoals met alle nieuwe concepten moeten nog nuanceringen worden aangebracht door de rechtspraak - zowel nationaal als door het Europese Hof van Justitie. In dat opzicht kijkt men dan ook uit naar de hangende zaken (C-1/04 over de Parmalat groep vennootschappen en C-341/04 over de verschuiving van het centrum van de voornaamste belangen tussen het moment van de inleiding van het verzoek en de opening van de insolventieprocedure). In beide zaken zijn er al opinies van de advocaten-generaal voorhanden, respectievelijk van 6 en 27 september 2005, het is wachten op de arresten.