Article

De inwerkingtreding van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, R.D.C.-T.B.H., 2005/6, p. 611-614

De inwerkingtreding van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht

Nadine Watté [1]

INHOUD

1. Ontstaan en structuur

2. Inwerkingtreding

3. De nieuwigheden

4. De bijzondere regels

In dit nummer vindt u verschillende commentaren op het recente Wetboek van Internationaal Privaatrecht van specialisten in bijzondere materies van het internationaal ondernemingsrecht [2]. Deze inleiding geeft een kort overzicht van het ontstaan en de structuur van het wetboek, zijn toepassing in de tijd, zijn voornaamste vernieuwingen en zijn bepalingen inzake wetsconflicten in de betrokken domeinen.

1. Ontstaan en structuur

Bijna tien jaar geleden (in 1996) werd op verzoek van de toenmalige Minister van Justitie en na raadpleging van de belanghebbenden een voorontwerp van wet opgesteld door een groep van zes professoren in het internationaal privaatrecht waarin deze discipline werd gecodificeerd. Na een kritisch onderzoek van de Raad van State (die zich tegen de idee van de codificatie verzette) werd dit overgenomen in de vorm van een wetsvoorstel [3]. In 2003 werd dit voorstel nogmaals ingediend met de steun van de regering [4]. Daarbij kwam het dossier in een stroomversnelling: na een diepgaand onderzoek door de Commissie Justitie van de Senaat van oktober 2003 tot april 2004 - waarbij het verslag van deze commissie van zeer groot belang geacht kan worden voor de interpretatie van deze tekst [5] - werd het voorstel goedgekeurd door beide kamers na amendering op bepaalde punten die politiek gevoelig waren (bijvoorbeeld inzake huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht, verstoting) of die betrekking hadden op bijzondere economische vraagstukken (zoals insolventieprocedures) [6].

De nagestreefde doelstellingen worden hier niet besproken; zij zijn al uitgebreid aan bod gekomen: transparantie, moderniteit en internationale openheid [7].

Er zal evenwel even worden stilgestaan bij het doel en de structuur van het wetboek.

Het doel van het wetboek is om alle interessante vraagstukken van het internationaal privaatrecht op het vlak van het burgerlijk recht en het handelsrecht te verzamelen in één tekst: de internationale bevoegdheid van de Belgische rechtsinstanties, het toepasselijk recht en de gevolgen van buitenlandse gerechtelijke beslissingen en authentieke akten.

Het wetboek heeft een suppletief karakter: het is enkel van toepassing indien er geen regeling ter zake bestaat in het Europees recht, in het verdragsrecht of in Bijzondere Wetten (bijvoorbeeld de wet van 27 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop).

Het wetboek bestaat uit 140 artikelen, verdeeld over 13 hoofdstukken.

Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen inzake de drie voormelde materies maar ook de bepaling van aanknopingsfactoren die toelaten om de bevoegde rechter of het toepasselijke recht aan te wijzen [8].

De hoofdstukken 2 tot 12 bevatten de bepalingen voor de verschillende aanknopingscategorieën (natuurlijke personen, rechtspersonen, verbintenissen, enz.). In elk hoofdstuk wordt dezelfde volgorde gehanteerd: bevoegdheid, toepasselijk recht, draagwijdte van het toepasselijke recht en soms erkenning. De verwijzing naar deze relatief soepele categorieën en de opsomming van de materies die door het toepasselijke recht gedekt worden, zouden moeten leiden tot het vermijden van moeilijke kwalificatieproblemen en tot de vereenvoudiging van de taak van diegenen die het internationaal privaatrecht moeten toepassen. Er blijven evenwel onduidelijkheden bestaan ten gevolge van de diversiteit van de verschillende nationale rechtssystemen.

Hoofdstuk 13 bevat de overgangsbepalingen, wijzigingsbepalingen en opheffingsbepalingen, alsook de regels inzake de inwerkingtreding van het wetboek.

2. Inwerkingtreding

Met uitzondering van de bepalingen inzake de adoptie is het wetboek in werking getreden op 1 oktober 2004, drie maanden na de publicatie van de wet van 16 juli 2004 waarmee het wetboek werd goedgekeurd.

Op het vlak van de bevoegdheidsregels zijn de nieuwe bepalingen van toepassing op de vorderingen die na 1 oktober 2004 zijn ingesteld en op de beslissingen en de buitenlandse akten die na 1 oktober 2004 zijn vastgesteld. Een retroactieve toepassing is evenwel mogelijk wanneer dit voordelig uitvalt voor de erkenning (art. 126 van het wetboek).

Voor de regels inzake wetsconflicten houdt het wetboek vast aan het principe van de niet-retroactiviteit. De nieuwe regels zijn evenwel van toepassing op de toekomstige gevolgen van akten en feiten die van vóór 1 oktober 2004 dateren. Deze - ogenschijnlijk simpele - regel kan aanleiding geven tot problemen op het vlak van de tegenstelbaarheid van overdrachten van schuldvorderingen [9]. Het wetboek bepaalt dat deze laatste regel niet van toepassing is op de gevolgen van na 1 oktober 2004 van een overeenkomst, een quasi-contract of een eenzijdige verbintenis uit een schadeverwekkend feit van vóór die datum (art. 127, § 1, van het wetboek). Voor bepaalde materies (zoals het huwelijk) voorziet het wetboek, ten slotte, in de retroactieve toepassing van de nieuwe regeling.

3. De nieuwigheden

Welke - algemene of specifieke - nieuwigheden zijn er op het vlak van de materies waarop dit nummer betrekking heeft?

3.1. De verwijzing naar het principe van de nauwste band. Dit principe, dat vastgelegd is in het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, heeft een grote invloed gehad op de regeling van wetsconflicten (met name op buitencontractueel vlak), maar ook op de regeling van bevoegdheidsconflicten door aan de rechter toe te staan zich onbevoegd te verklaren wanneer uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat het geschil geen enkele betekenisvolle band met België vertoont (art. 6, § 2, van het wetboek) [10].

3.2. De invoering van een uitzonderingsclausule. Deze laat aan de Belgische rechter toe om het recht dat normaliter van toepassing is, terzijde te schuiven wanneer duidelijk blijkt dat er slechts een zeer zwakke band bestaat met de situatie en te verwijzen naar het recht van het land waarmee de situatie zeer nauwe banden heeft (art. 19). Deze clausule, die niet mag ingaan tegen het recht dat door de partijen is gekozen en die niet mag worden toegepast wanneer de aanknoping bij het recht op deze clausule berust, werd hevig bekritiseerd [11]. Aangezien deze clausule veel interpretatieproblemen veroorzaakt, pleiten sommigen voor de afschaffing van de clausule wanneer de internationaal privaatrechtelijke regel gebaseerd is op het nabijheidsprincipe (zoals bijvoorbeeld bij het recht van de voornaamste vestiging voor rechtspersonen) [12].

3.3. De afschaffing van de theorie van de renvoi. Wanneer verwezen wordt naar het recht van een staat, wordt verwezen naar de materiële bepalingen van dit recht, met uitsluiting van de regels van internationaal privaatrecht (art. 16 van het wetboek).

Renvoi wordt evenwel in sommige materies (meer bepaald inzake rechtspersonen) aanvaard wanneer dit toelaat een bepaald doel te bereiken (in ons voorbeeld, de geldigheid van de oprichting van de rechtspersoon).

3.4. De oplossing van het probleem van het “conflit mobile” naar aanleiding van de verschuiving van de aanknopingsfactor (bijvoorbeeld door de wijziging van de woonplaats van één van de partijen). De meeste regels bepalen op welk moment de aanknopingsfactor in aanmerking moet worden genomen. Zo is op het vlak van de eenzijdige rechtshandeling het toepasselijke recht datgene van de gewone woonplaats van degene die zich door de eenzijdige wilsverklaring verbindt op het ogenblik dat hij deze verbintenis aangaat (art. 105).

3.5. De erkenning van rechtswege. Op het gebied van de gevolgen van buitenlandse gerechtelijke beslissingen voorziet het wetboek in de uitbreiding van het stelsel dat het Hof van Cassatie heeft aangenomen in het arrest Defontaine [13], dat zich evenwel beperkte tot beslissingen inzake de staat en de bekwaamheid van (natuurlijke) personen. Voortaan geldt de erkenning van rechtswege voor alle beslissingen, zonder enige procedure. De weigeringsgronden worden opgesomd in artikel 25 van het wetboek [14].

4. De bijzondere regels

Wat de bijzondere regels betreft, en meer bepaald in het ondernemingsrecht, dient gewezen te worden op het belang dat door het wetboek in hoofdstuk 8 met betrekking tot goederen wordt toegekend aan de toepassing van de lex rei sitae. Dit bevestigt het principe bij de verwerving of het verlies van zakelijke rechten op goederen, waarbij een bijzondere toepassing geldt voor schuldvorderingen waarvoor de onlichamelijkheid onder andere aanleiding geeft tot een lokalisatieprobleem. Artikel 87, dat betrekking heeft op de overdracht van schuldvorderingen, heeft al voor heel wat controverse gezorgd. Deze wordt besproken door Patrick Wautelet.

Hoofdstuk 8 handelt ook over verhandelbare titels, waarvan de bepaling van het toepasselijk recht onderhevig is aan discussie. Hier worden zij vanuit een andere hoek bekeken, met name vanuit het oogpunt van de investeerders. Hun bescherming wordt gewaarborgd in artikel 114 door een alternatieve regel. Alhoewel bepaalde aspecten van deze bepaling niet nieuw zijn (de verwijzing naar het plaatselijk recht), leiden andere tot onduidelijkheden over hun werkelijke draagwijdte en zelfs tot tegenstrijdigheden. Deze bepaling wordt nader besproken door Jean Marc Gollier.

Hoofdstuk 8 heeft ook betrekking op gestolen goederen en cultuurgoederen waarbij een voordeel wordt toegekend aan degene die de goederen terugvordert door aan deze de keuze te geven tussen de verschillende toepasselijke rechtsstelsels. Daarnaast geldt dit hoofdstuk ook voor intellectuele eigendomsrechten. Het leek interessant om deze te bekijken in de context van oneerlijke concurrentie, waarvoor de speciale aanknopingsregel uit artikel 99 geldt (het recht van de schade). De bespreking van deze problemen werd toevertrouwd aan Andrée Puttemans.

Hoofdstuk 9 van het wetboek heeft betrekking op de verbintenissen. Hier moet worden opgemerkt dat het wetboek vernieuwend werkt op het vlak van verbintenissen die het gevolg zijn van een schadegeval, door afstand te nemen van de principiële verwijzing naar de lex loci delicti commissi (het recht van de plaats van het schadeverwekkend feit) dat aangenomen werd door het Hof van Cassatie vanaf het befaamde arrest Pirlet-Bologne en waaraan het sindsdien trouw is gebleven [15]. Voortaan voorziet het wetboek in een algemene cascaderegeling: het recht van de staat van de woonplaats van de dader van het schadeverwekkend feit en van het slachtoffer; bij gebrek daaraan, het recht van de staat waar het schadeverwekkend feit en de schade zich hebben voorgedaan (of dreigen zich te zullen voordoen); bij gebrek daaraan, het recht van de staat waarmee de betrokken verbintenis de nauwste banden heeft (art. 99, § 1). Er wordt ook voorzien in een aantal bijzondere regels die in principe verwijzen naar het recht van de plaats van de schade in de volgende aangelegenheden: laster en aantasting van het privé-leven, oneerlijke concurrentie en belemmerende handelspraktijken, aantasting van het milieu en productaansprakelijkheid (art. 99, § 2). De materie van de verkeersongevallen is vanzelfsprekend al voorbehouden (Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971).

Contractuele verbintenissen vallen in principe onder de toepassing van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980. Het wetboek breidt de regelingen uit dat verdrag uit tot de materies die in de eerste bepaling van dat verdrag worden uitgesloten (art. 98, § 1, van het wetboek) [16].

Hoofdstuk 10 is van toepassing op rechtspersonen. Op het vlak van de bevoegdheid volgt artikel 109 de regels van verordening 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 (verordening Brussel I) betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Wat het toepasselijke recht betreft, voorziet artikel 110 in een gelijkaardige regel als deze uit het oude artikel 56 van het Wetboek van Vennootschappen door hiervoor het criterium van de voornaamste vestiging te weerhouden (die al gold overeenkomstig art. 197 van de wet op de handelsvennootschappen). Deze wet is onder andere ook van toepassing op de vereffening van rechtspersonen [17], behoudens toepassing van hoofdstuk 11 van het wetboek met betrekking tot de insolventie. Oorspronkelijk beperkte het wetsontwerp inzake het Wetboek van Internationaal Privaatrecht zich tot een loutere verwijzing naar verordening 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures [18]. Uiteindelijk werd besloten de bepalingen van deze verordening in het wetboek over te nemen met de nodige aanpassingen en verduidelijkingen (artt. 116 e.v.). Dit heeft geleid tot een bijzonder wezenlijke wijziging van het oude internationaal privaatrecht. Deze materie is bijgevolg onontkoombaar voor de praktijkjuristen. Zij wordt besproken door twee ervaren specialisten: Ivan Verougstraete en Vanessa Marquette.

Hoofdstuk 12, ten slotte, bevat de regels inzake de trust, een instelling die in de Angelsaksische wereld bekend is. Hierbij wordt vanzelfsprekend geen trust naar Belgisch recht gecreëerd, maar wordt voorzien in regels voor de erkenning van trusts die in het buitenland zijn opgericht maar betrekking hebben op goederen die zich in België bevinden of vanuit België worden beheerd [19]. Deze erkenning wordt niettemin beperkt door de vereiste van de naleving van de dwingende bepalingen van andere rechtstakken, zoals het zakenrecht en het erfrecht.

De wetgever wou het internationaal privaatrecht verduidelijken aangezien deze rechtstak zeer complex is en door sommigen als een onontwarbaar kluwen werd ervaren.

De toekomst zal uitwijzen of het wetboek zijn rol van gids echt zal waarmaken en of het zal bijdragen tot een verbetering van de toegang van particulieren tot het gerecht.

[1] Gewoon hoogleraar ULB.
[2] Er zijn al algemene commentaren verschenen: L. Barnich, “Présentation du nouveau Code belge de droit international privé”, Rev. not. 2005, p. 6 e.v.; H. Boularbah, C. Barbé, L. Barnich, W. Derijcke, S. Francq, R. Jafferali, V. Marquette, A. Nuyts, M. Pertegas-Sender, S. Sarolea en P. Wautelet, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, p. 173 e.v.; J.-Y. Carlier, “Le Code belge de droit international privé”, Rev. crit. d.i.p. 2005, nr. 1; J. Erauw, “Het vernieuwde internationaal privaatrecht van België wordt van kracht”, R.W. 2004-05, p. 121 e.v. Een “Commentaire du Code de droit international privé”, het resultaat van een interuniversitair project, zal verschijnen bij Bruylant/Intersentia in de herfst van 2005.
[3] Voorontwerp van wet houdende Wetboek van Internationaal Privaatrecht en het advies van de Raad van State, wetsvoorstel van 1 juli 2002 houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, Parl. St. Senaat 2001-02, nr. 2-1225/1.
[4] Wetsvoorstel van 7 juli 2003 houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, Parl. St. Senaat 2003, nr. 3-27/1.
[5] Verslag namens de commissie Justitie uitgebracht door mevrouw Nyssens en de heer Willems, Parl. St. Senaat 2003-04, nr. 3-27/7. Zie ook het verslag namens de commissie Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (Parl. St. Kamer 2003-04, nr. 51-1078/005) en het tweede verslag namens de commissie Justitie van de Senaat (Parl. St. Senaat 2003-04, nr. 27/11).
[6] Wet houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, B.S. 27 juli 2004.
[7] H. Boularbah, C. Barbé, L. Barnich, W. Derijcke, S. Francq, R. Jafferali, V. Marquette, A. Nuyts, M. Pertegas-Sender, S. Sarolea en P. Wautelet, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, nr. 2 en de auteurs die aangehaald worden op p. 173, noot 3.
[8] Zie in dit verband H. Boularbah, C. Barbé, L. Barnich, W. Derijcke, S. Francq, R. Jafferali, V. Marquette, A. Nuyts, M. Pertegas-Sender, S. Sarolea en P. Wautelet, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, nrs. 21 e.v.
[9] Cf. infra, de tekst van P. Wautelet.
[10] Zie inzake deze bepaling, A. Nuyts, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, nr. 36.
[11] L. Barnich, “La clause d”exception dans la proposition de loi portant le Code de droit international privé”, Mélanges John Kirkpatrick, Bruylant, 2004, p. 59 e.v.
[12] L. Barnich, “La clause d”exception dans la proposition de loi portant le Code de droit international privé”, Mélanges John Kirkpatrick, Bruylant, 2004, p. 71-72. Meer genuanceerd, P. Wautelet, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, nrs. 49 e.v.
[13] 29 maart 1973, Pas. I, p. 725.
[14] H. Boularbah, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, nrs. 94 e.v.
[15] Cass. 17 mei 1957, Pas. I, p. 1111 e.v.; M. Fallon en S. Francq, “Chronique de jurisprudence. Les conflits de lois en matière d”obligations contractuelles et non contractuelles (1986-1997)”, J.T. 1998, p. 692 e.v.
[16] S. Francq, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, nrs. 190-191.
[17] Op het vlak van het toepasselijk recht: R. Jafferali, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, nr. 205.
[18] Zie T. Bosly, “La faillite internationale. Une ère nouvelle s'est-elle ouverte avec le règlement du Conseil du 29 mai 2000”, J.T. 2001, p. 689 e.v.; N. Watté en V. Marquette, “Le règlement communautaire, du 29 mai 2000, relatif aux procédures d'insolvabilité”, T.B.H. 2001, p. 565 e.v.; P. Wautelet, “De Europese insolventieverordering”, Het nieuwe Europese IPR: van verdrag naar verordering, H. Van Houtte en M. Pertegas Sender (ed.), 2001, p. 103 e.v.; E. Dirix en V. Sagaert, “De Europese Insolventievordering”, in Gerechtelijk akkoord en faillissement, Kluwer, 2002, p. 20 e.v.
[19] W. Derijcke, “Le nouveau droit international privé belge”, J.T. 2005, nrs. 180 e.v.