Hof van Cassatie 29 april 2004
VERVOER
Vervoer over de weg - Internationaal wegvervoer (CMR) - Factuurvoorwaarden - Bevoegdheidsbeding - Stilzwijgende aanvaarding - Rechtsgeldigheid (art. 31)
Een territoriaal bevoegdheidsbeding, dat vervat is in de factuurvoorwaarden en dat stilzwijgend werd aanvaard bij gebrek aan tijdig protest, is rechtsgeldig t.a.v. artikel 31 van het CMR-Verdrag.
Het verdrag vereist geen uitdrukkelijk akkoord.
|
TRANSPORT
Transport par route - Transport international de marchandises par route (CMR) - Conditions de facture - Clause attributive de compétence - Acceptation tacite - Validité (art. 31)
Une clause attributive de compétence, contenue dans les conditions reprises sur une facture et qui a été tacitement acceptée à défaut d'une protestation dans les délais, est valide à l'égard de l'article 31 de la convention CMR.
La convention n'exige pas un accord explicite.
|
Continental Cargo Carriers NV / Zust Ambrosetti, H. Bongaerts en Peter Hodgeman Transport
Zet.: I. Verougstraete (voorzitter), G. Bourgeois, E. Dirix, E. Stassijns en A. Fettweis (raadsheren) |
O.M.: M. Timperman (advocaat-generaal) |
Pl.: Mrs. Ph. Gérard, H. Geinger en P. Van Ommeslaghe |
(...)
I. | Bestreden beslissing |
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 26 oktober 2001 gewezen door het Hof van Beroep te Gent.
II. | Rechtspleging voor het Hof |
Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.
III. | Middel |
Eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen |
- artikel 31.1 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (“CMR-Verdrag”), goedgekeurd bij Wet van 4 september 1962;
- de artikelen 1108 en voor zoveel als nodig, 1101, 1109, 1115, 1138, 1134, 1135, 1160 en 1338 van het Burgerlijk Wetboek;
- artikel 25 van het Wetboek van Koophandel (Wet van 15 december 1872).
Aangevochten beslissingen |
De appèlrechter beslist dat de Belgische gerechten geen kennis kunnen nemen van de zaak en bevestigt het bestreden vonnis, op grond van de volgende motieven:
“2. De transporten, die het voorwerp uitmaken van de facturen, waarvan (eiseres) betaling vordert, betroffen telkens een internationaal vervoer van Italië naar Groot-Brittannië.
Aangezien de plaats van inontvangstneming van de goederen, noch de plaats van de aflevering van de goederen in België gelegen is, en de (eerste verweerster) geen verblijfplaats, hoofdzetel, filiaal of agentschap heeft in België, beroept (eiseres) zich op het eerste lid van artikel 31 van het CMR-Verdrag om te besluiten dat zij haar vordering voor de Belgische rechter kan brengen.
Krachtens deze bepaling kunnen alle rechtsgedingen, waartoe een aan het verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, door de eiser worden gebracht voor de gerechten van de bij dit verdrag partij zijnde landen, 'bij beding tussen partijen aangewezen'.
Nu de factuurvoorwaarden van (eiseres) een bevoegdheidsaanwijzegend beding bevatten ten voordele van de rechtbanken, 'die territoriaal bevoegd zijn op de uitbatingszetels van Detrafor NV (= de vroegere benaming van (eiseres)), en haar facturen door (eerste verweerster) niet werden geprotesteerd, is zij van oordeel dat op basis van het Belgisch recht deze voorwaarden tegenstelbaar zijn aan haar medecontractant, zodat moet worden aangenomen dat deze bevoegdheidsregeling bindend is voor de partijen.
Het is correct dat het Belgisch recht niet uitsluit dat eenzijdige factuurvoorwaarden bij gebrek aan protest kunnen tegenstelbaar zijn aan en bindend voor een handelaar, doch (eiseres) kan zich te dezen niet steunen op deze theorie, nu het CMR-Verdrag, dat van dwingend recht is, strengere voorwaarden oplegt met betrekking tot de toepassing van een bevoegdheidsbeding.
Hoewel het verdrag zelf niets bepaalt nopens de formele geldigheidsvoorwaarden van een bevoegdheidsovereenkomst, laten de Franse, respectievelijk de Engelse, tekst van het hiervoor aangehaald artikel 31.1° (“désignées d'un commun accord entre les parties” en “designated by agreement between the parties”) er geen enkele twijfel over bestaan dat een bevoegdheidsclausule uitdrukkelijk door de partijen moet zijn aanvaard. Een louter gebrek aan reactie op de eenzijdige (na uitvoering van het transport aan de tegenpartij toegezonden) factuurvoorwaarden, waarin wordt verwezen naar een territoriaal bevoegde rechter, kan dan ook niet worden beschouwd als een overeenkomst desbetreffend, in de zin zoals in de verdragstekst wordt bedoeld”.
Grieven |
Overeenkomstig artikel 31.1 van het CMR-Verdrag kunnen alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, door de eiser onder meer gebracht worden “voor de gerechten van de bij dit Verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen”, naast de andere gerechten vermeld in deze bepaling;
Artikel 31.1 CMR-Verdrag legt geen enkele bijzondere voorwaarde of vormvereiste op voor dit “beding tussen partijen” waarbij de partijen het gerecht aanwijzen van een land dat lid is bij het Verdrag en bepaalt niet dat dergelijk beding steeds uitdrukkelijk dient te worden aanvaard door partijen en niet stilzwijgend kan worden overeengekomen;
Naar Belgisch recht kan de toestemming van een partij, behoudens andersluidende wetsbepaling, niet alleen uitdrukkelijk maar ook stilzwijgend tot uiting komen en bijgevolg die partij binden;
Door te beslissen dat het CMR-Verdrag strengere voorwaarden oplegt dan het Belgisch recht met betrekking tot de aanvaarding van een bevoegdheidsbeding en dat er geen enkele twijfel over bestaat dat een bevoegdheidsclausule in de zin van artikel 31.1 CMR-Verdrag steeds uitdrukkelijk door de partijen moet zijn aanvaard en op grond van die overweging te beslissen dat een louter gebrek aan reactie op de eenzijdige (na uitvoering van het transport aan de tegenpartij) toegezonden factuurvoorwaarden, waarin wordt verwezen naar een territoriaal bevoegde rechter, dan ook niet kan worden beschouwd als een overeenkomst desbetreffend in de zin zoals in de verdragstekst, heeft de appèlrechter derhalve zijn beslissing niet naar recht verantwoord (schending van art. 31.1 CMR-Verdrag en van de artt. 1108 en voor zoveel als nodig, 1101, 1109, 1115, 1138, 1134, 1135, 1160 en 1338 van het Burgerlijk Wetboek en van art. 25 van het Wetboek van Koophandel).
IV. | Beslissing van het Hof |
Overwegende dat, krachtens artikel 31.1 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, kunnen worden gebracht voor de gerechten van de bij dit Verdrag partij zijnde landen aangewezen bij beding tussen partijen;
Dat het Verdrag geen bepalingen bevat betreffende de vorm en de totstandkoming van een dergelijk bevoegdheidsbeding;
Dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 71.1 van de Verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000, die aspecten onderworpen zijn aan het nationale recht dat de overeenkomst tussen de partijen beheerst;
Dat de appèlrechter ervan uitgaat dat het Belgische recht toepasselijk is op de overeenkomst; dat dit uitgangspunt niet wordt betwist;
Overwegende dat, krachtens artikel 25 van het Wetboek van Koophandel, het bewijs van een overeenkomst tussen kooplieden kan geleverd worden door een aanvaarde factuur; dat die bewijswaarde ook betrekking heeft op de contractvoorwaarden die op de factuur zijn vermeld; dat een factuur, in beginsel, wordt geacht aanvaard te zijn wanneer zij niet tijdig werd geprotesteerd;
Overwegende dat de appèlrechter overweegt dat “het Belgische recht niet uitsluit dat eenzijdige factuurvoorwaarden bij gebrek aan protest tegenwerpelijk zijn en bindend voor een handelaar, doch dat (eiseres) zich te dezen niet kan steunen op deze theorie, nu het CMR-Verdrag (...) strengere voorwaarden oplegt” en dat “een bevoegdheidsclausule bedoeld in artikel 31.1 CMR uitdrukkelijk door de partijen moet zijn aanvaard”;
Dat de appèlrechter vervolgens oordeelt dat geen rechtsgeldig bevoegdheidsbeding is totstandgekomen, nu de toestemming van verweerster niet kan worden afgeleid uit de afwezigheid van protest op de factuur van eiseres die een bevoegdheidsbeding bevat dat verwijst naar de Belgische rechter en op die gronden beslist dat “de Belgische gerechten geen rechtsmacht hebben”;
Dat het arrest door aldus te oordelen zijn beslissing niet naar recht verantwoordt;
Dat het middel gegrond is;
Om die redenen,
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest;
(...)