Hof van Beroep Antwerpen 2 oktober 2003
KREDIET
Investeringskrediet - Vervroegde terugbetaling - Wederbeleggingsvergoeding - “Funding loss”-vergoeding
Artikel 1907bis B.W. is van toepassing op wederbeleggingsvergoedingen bedongen in leningen op interest in geval van contractueel toegestane vervroegde terugbetaling.
In de mate waarin de kredietovereenkomst vervroegde terugbetaling uitsluit, mag de bank de door kredietnemer gevraagde vervroegde terugbetaling ofwel weigeren ofwel aanvaarden onder de voorwaarden die de bank zelf bepaalt. Die voorwaarden zijn voor de kredietnemer “te nemen of te laten” (onder voorbehoud van rechtsmisbruik)
De “funding loss”-schadeloosstelling vergoedt de bank voor de schade die zij lijdt door het verbreken van het evenwicht tussen krediet en funding (de door de bank betaalde prijs voor de aankoop van geld om het krediet te kunnen geven).
Wanneer de betaling van “funding loss” de voorwaarde is voor een vervroegde terugbetaling die normalerwijze door de kredietovereenkomsten uitgesloten was, is artikel 1907bis B.W. niet toepasselijk.
|
CRÉDIT
Crédit d'investissement - Remboursement anticipé - Indemnité de remploi - Indemnité de “funding loss”
L'article 1907bis du Code civil s'applique aux indemnités de remploi stipulées dans les prêts à intérêt en cas de remboursement anticipé contractuellement autorisé.
Dans la mesure où la convention de crédit exclut la possibilité d'un remboursement anticipé, la banque peut soit refuser le remboursement anticipé sollicité par le preneur de crédit soit l'autoriser aux conditions qu'elle détermine. Ces conditions sont pour le preneur de crédit “à prendre ou à laisser” (sous réserve d'abus de droit).
L'indemnité de “funding loss” indemnise la banque pour le dommage qu'elle subit suite à la rupture d'équilibre entre le crédit et le funding (le prix payé par la banque pour se procurer l'argent qui lui a permis de consentir le crédit).
Lorsque le payement d'un “funding loss” est la condition d'un remboursement anticipé normalement exclu par la convention de crédit, l'article 1907bis du Code civil ne s'applique pas.
|
NV Fortis Bank / De Schutter
Zet.: A. Winants (voorzitter), E. Lemmens en J. Embrechts (raadsheren) |
Pl.: Mrs. J. Stevens en H. Van der Auwera loco P. Cools |
(...)
2. | Beoordeling |
In de door appellante met geïntimeerde in 1996 afgesloten kredietovereenkomsten was uitdrukkelijk bepaald dat deze kredieten ten vroegste na tien jaar konden terugbetaald worden, mits betaling van de in de overeenkomsten bedongen wederbeleggingsvergoeding.
De tekst van deze overeenkomsten is duidelijk en geïntimeerde bewijst niet dat zijn toestemming bij het afsluiten van deze overeenkomsten door dwaling, bedrog of gekwalificeerde benadeling zou aangetast geweest zijn.
Geïntimeerde vordert ook niet ter zake de nietigverklaring van “de clausule betrekkelijk de wederbeleggingsvergoeding”, nu appellante deze clausule in casu niet toegepast heeft daar vervroegde terugbetaling in 1998 contractueel uitgesloten was en zij geïntimeerde door middel van documenten d.d. 24 maart 1998, 30 april 1998, 1 juli 1998 en 3 juli 1998 heeft meegedeeld onder welke voorwaarden zij alsnog bereid was om vervroegde beëindiging van de kredietopeningen - middels hernegotiëring door appellante zelf of herfinanciering door een derde bank - toe te staan.
Appellante heeft deze voorwaarden klaar en duidelijk meegedeeld en uit voormelde documenten blijkt wel degelijk dat de vergoeding voor “funding loss, nl. het verlies geleden door het verbreken van het evenwicht tussen krediet en funding (de 'aankoop' van geld door de bank om het krediet te kunnen geven)” groter was indien geïntimeerde herfinanciering bij een andere bank i.p.v. hernegotiëring door appellante zelf zou verkiezen: zo wordt reeds in de fax d.d. 24 maart 1998 bepaald dat bij hernegotiëring een ristorno op de “wederbeleggingsvergoeding” wordt toegekend.
Uiteindelijk heeft geïntimeerde voor herfinanciering door een derde bank gekozen en appellante heeft de notaris van geïntimeerde bij brief d.d. 1 juli 1998 de hoegrootheid van de “wederbeleggingsvergoedingen meegedeeld”, waarop geïntimeerde er voor gekozen heeft om deze voorwaarden te aanvaarden en de door appellante gevraagde bedragen te betalen, waarop de zekerheden van appellante (hypotheek op een onroerend goed en pand op de handelszaak) vrijgegeven werden.
De notaris van geïntimeerde heeft in een brief d.d. 3 juli 1998 aan appellante dan ook ten onrechte gesteld dat “... de storting van de opgevraagde bedragen geenszins goedkeuring inhoudt met de opgevraagde bedragen, inzonderheid de werderbeleggingsvergoeding”, nu door deze storting geïntimeerde zich noodzakelijkerwijze akkoord verklaard heeft met de door appellante meegedeelde voorwaarden waaronder deze bereid was om de kredietovereenkomsten voortijdig (na een looptijd van twee i.p.v. de overeengekomen 15 jaar) te beëindigen.
Geen misbruik van recht in hoofde van appellante is bewezen: de beweerde “tijdsdruk” waaronder geïntimeerde zou gehandeld hebben is enkel tot stand gekomen door diens eigen gedrag en wens om snel tot een herfinanciering door een derde bank te komen.
Het feit dat geïntimeerde niet foutief gehandeld heeft bij het tot stand komen van deze herfinanciering staat er niet aan in de weg dat zij de door appellante gevorderde vergoeding voor “funding loss” diende te betalen teneinde de door hem gewenste herfinanciering door een derde bank mogelijk te maken.
De kredietovereenkomsten voorzagen op duidelijke wijze dat vervroegde terugbetaling pas na tien jaar mogelijk was, zodat er bij het sluiten van de overeenkomsten geen informatie diende verstrekt te worden over de voorwaarden waaronder appellante in afwijking van de contractuele bepalingen alsnog zou kunnen instemmen met een vervroegde terugbetaling van de kredieten vóór het verstrijken van deze termijn van tien jaar.
Appellente dient de samenstelling van deze “funding loss” zelfs niet te bewijzen, nu zij zelf de hoegrootheid daarvan eenzijdig mocht bepalen en geïntimeerde daarmee enkel al dan wel of niet akkoord kon gaan.
Op deze “funding loss” is artikel 1907bis B.W. niet toepasselijk: deze schadevergoeding is immers te onderscheiden van een in een lening op intrest in geval van contractueel toegestane vervroegde terugbetaling bepaalde wederbeleggingsvergoeding, waarop artikel 1907bis B.W. wel toepassing vindt.
Ten overvloede merkt dit hof op dat appellante de berekening van de door haar aangerekende “funding loss” wel verantwoord heeft (zie haar stukken 16 en 18), zonder dat deze berekeningswijze het voorwerp van enige concrete kritiek van geïntimeerde uitmaakt en dat het daarbij door appellante gemaakte onderscheid tussen hernegotiëring van de kredieten door haarzelf en herfinanciering van de kredieten door een derde bank - waardoor appellante de opbrengst van deze kredieten definitief verliest - niet willekeurig maar integendeel redelijk en verantwoord is.
Om deze redenen, die de motieven van de eerste rechter vervangen, wordt de vordering van geïntimeerde ongegrond bevonden en dient zij de kosten van beide aanleggen te betalen.
Het Hof,
Rechtdoende op tegenspraak,
Verklaart het hoger beroep gegrond en het incidenteel beroep ongegrond;
Wijzigt het bestreden vonnis en verklaart de vordering van geïntimeerde ongegrond.
(...)