Article

Hof van Beroep Gent, 08/10/2003, R.D.C.-T.B.H., 2005/1, p. 43-44

Hof van Beroep Gent 8 oktober 2003

VERBINTENIS
Beding ten behoeve van een derde - Voorwaarden
Voor een geldig beding ten aanzien van een derde dienen vier voorwaarden cumulatief vervuld te zijn: i) het derdenbeding moet het accessorium vormen van een hoofdovereenkomst; ii) diegene die het beding ten behoeve van een derde stipuleert moet het inzicht hebben een eigen recht te verschaffen aan de derde; iii) de stipulant moet de bedoeling hebben om niet ten behoeve van zichzelf, doch ten behoeve van een derde te bedingen en iv) de derde-begunstigde moet bepaald of bepaalbaar zijn op het ogenblik dat het beding uitwerking krijgt. Het feit dat in een overeenkomst met een drankafnameverplichting, gesloten tussen een horecazaak en een brouwerij, voorzien is dat een partij zich gedurende een bepaalde periode dient te beleveren bij een aangeduide leverancier, welke geen partij is in deze overeenkomst, verschaft deze leverancier slechts een feitelijk voordeel, doch creëert geen eigen recht in zijn voordeel.
OBLIGATION
Stipulation pour autrui - Conditions
Pour qu'une stipulation pour autrui soit valide, il faut que quatre conditions soient cumulativement remplies: i) la stipulation pour autrui doit constituer l'accessoire d'une convention principale; ii) celui qui stipule une clause en faveur d'un tiers doit avoir l'intention de procurer un droit propre au tiers; iii) le stipulant doit avoir l'intention de stipuler non en faveur de lui-même mais en faveur d'un tiers et iv) le tiers bénéficiaire doit être déterminé ou déterminable au moment où la clause entre en vigueur. Le fait que dans une convention comprenant un monopole de boissons, conclu entre un établissement horeca et une brasserie, il est prévu qu'une des parties doit se fournir durant une certaine période auprès d'un fournisseur désigné, lequel n'est pas partie à cette convention, ne procure à ce fournisseur qu'un avantage de fait, mais ne crée aucun droit en sa faveur.

BVBA Corsa / NV Depot Vanhoutte

Zet.: D. Floren (alleenrechtsprekend raadsheer)
Pl.: Mrs. G. Ampe en M. Landuyt
I. Voorgaanden

1. De blijvende betwisting tussen partijen betreft twee overeenkomsten, waarbij appellante zich, als tegenprestatie voor de borgstelling voor een krediet, verbond tot de naleving van een drankafnameverplichting. Enerzijds, sloten de huidige procespartijen op 5 oktober 1990 een overeenkomst, waarbij appellante zich ertoe verbond zich gedurende een periode van vijf jaar exclusief te bevoorraden bij geïntimeerde. Anderzijds, werd tussen appellante en NV Alken-Maes op 18 oktober 1990 een overeenkomst gesloten, waarbij de brouwerij zich borg stelde voor de lening, aangegaan door appellante bij de NV BBL, en appellante als tegenprestatie zich ertoe verbond gedurende een periode van tien jaar exclusief dranken af te nemen van Alken-Maes.

(...)

II. Bespreking

(...)

2. Uit de samenlezing van de beide overeenkomsten blijkt dat door de NV BBL aan de toenmalige CV Corsa een krediet werd toegestaan ten bedrage van 2.700.000 frank (= € 66.931,25), met het oog op de overname en de uitbating van de horecazaak “Chaplin” te Middelkerke. Alken-Maes stelde zich ten aanzien van de BBL borg tot beloop van de eerste schijf van 1.000.000 frank (= € 24.789,35) van dit krediet. Geïntimeerde stelde zich op haar beurt borg tegenover Alken-Maes tot beloop van 500.000 frank (= € 12.394,68).

Als tegenprestatie voor deze borgstellingen bevatten de beide overeenkomsten een exclusieve drankafnameverplichting in hoofde van CV Corsa, thans BVBA Corsa.

In de met geïntimeerde op 5 oktober 1990 gesloten overeenkomst, luidt dit beding als volgt:

“Als tegenprestatie verbindt tweedegenoemde (appellante) zich exclusief te bevoorraden bij NV Depot Vanhoutte, van alle dranken, cola's en frisdranken inbegrepen, voor een periode van vijf achtereenvolgende jaren te beginnen op 1 november 1990”.

In deze overeenkomst gaat geïntimeerde, naast de reeds genoemde borgstelling, daarenboven ook de volgende verbintenis aan:

“Alle dranken te leveren aan de gangbare officiële horecaprijzen. Een korting toe te staan van 10% op alle bieren en frisdranken, direct afgetrokken op factuur. Er wordt uitdrukkelijk overeengekomen en aanvaard dat deze korting zal toegestaan worden van zodra de borgstelling bij de B.B.L. vervallen is ten overstaan van tweedegenoemde”.

De met Alken-Maes op 18 oktober 1990 gesloten overeenkomst bevat het volgend beding:

“Als tegenprestatie van deze borgstelling gaat partij ter andere (appellante), die verklaart geen enkele verplichting te hebben tegenover een andere brouwer of leverancier van dranken, de formele verbintenis aan:

a) de dranken, genoemd in de bijlage gehecht aan onderhavige overeenkomst, die hiermee een ondeelbaar geheel uitmaakt met het oog op de wederverkoop in de handelszaak vermeld in artikel 2, slechts te betrekken bij partij ter enere, of, zo deze dit verkiest, bij elke producent of leverancier die zij aanduidt, volgens schriftelijke bevestiging;”.

Verder wordt in dezelfde overeenkomst bedongen dat de verplichtingen inzake dranken worden aangegaan voor een periode van 10 jaar, te rekenen vanaf de eerste levering volgend op het afsluiten van de overeenkomst.

3. Uitgaande van de principes dat de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen moet worden nagegaan en dat overeenkomsten moeten worden uitgelegd in de zin, waarin zij enig gevolg kunnen hebben en die het best met de inhoud ervan overeenstemt, kan niet worden gesteld dat de overeenkomst van 5 oktober 1990 na verloop van 5 jaar zonder meer beëindigd is en alle daarin opgenomen verbintenissen zijn uitgedoofd.

Uit de beide overeenkomsten moeten de volgende verbintenissen worden afgeleid:

- appellante verbindt zich ertoe gedurende 10 jaar exclusief bieren en frisdranken af te nemen van Alken-Maes;

- zij gaat de verbintenis aan om zich, gedurende de eerste 5 jaar, wat deze dranken betreft, uitsluitend te bevoorraden bij geïntimeerde;

- geïntimeerde gaat de verbintenis aan appellante een korting van 10% toe te staan op bieren en frisdranken, van zodra de borgstelling ten aanzien van de BBL vervallen is.

Wat meer in het bijzonder deze laatste verbintenis in hoofde van geïntimeerde betreft, kan uit de overeenkomst van 5 oktober 1990 niet worden afgeleid dat deze na verloop van 5 jaar zou komen te vervallen.

4. Wat de concrete vorderingen betreft, impliceren de voorgaande vaststellingen dat, zoals de eerste rechter terecht heeft geoordeeld, nu de periode van 5 jaar verstreken is, geïntimeerde zich niet meer kan beroepen op het in haar voordeel bedongen exclusiviteitsbeding in de overeenkomst van 5 oktober 1990.

Vraag is of zij zich kan beroepen op de overeenkomst van 18 oktober 1990 tussen appellante en Alken-Maes, met andere woorden, of deze overeenkomst een beding te haren gunste bevat.

Naar het oordeel van het hof dient deze vraag negatief te worden beantwoord.

Voor een geldig beding ten behoeve van een derde dienen vier elementen voorhanden te zijn:

- het derdenbeding moet het accessorium vormen van een hoofdovereenkomst;

- de stipulant moet het inzicht hebben een eigen recht te verschaffen aan de derde;

- de stipulant moet de bedoeling hebben om niet ten behoeve van zichzelf, maar van een derde te bedingen;

- de derde begunstigde moet bepaald of bepaalbaar zijn op het ogenblik dat het beding uitwerking krijgt.

Te dezen is aan de tweede en de derde voorwaarde niet voldaan, omdat in de overeenkomst, gesloten tussen appellante en Alken-Maes, laatstgenoemde heeft bedongen voor zichzelf en zij niet de bedoeling had om te bedingen ten behoeve van geïntimeerde en haar een eigen recht te verschaffen.

Met de drankafnameverbintenis had Alken-Maes uitsluitend de bedoeling om, in ruil voor het haar toegestaan voordeel (de borgstelling), appellante commercieel aan zich te binden. Dat de belevering van appellante zou gebeuren via geïntimeerde (zoals blijkt uit het schrijven van Alken-Maes van 3 september 1996), is weliswaar een modaliteit van deze overeenkomst, die aan appellante een feitelijk voordeel verschaft, maar die in haar hoofde geen eigen recht creëert.

Dienvolgens kon geïntimeerde zich na 31 oktober 1995 niet langer beroepen op een exclusief drankafnamebeding in haar voordeel. Haar vordering tot naleving van dergelijk beding dient bijgevolg als ongegrond te worden afgewezen.

(...)