Article

Hof van beroep Gent, 26/05/2005, R.D.C.-T.B.H., 2005/10, p. 1085-1086

Hof van beroep Gent 26 mei 2005

VERZEKERING
Verzekeringsovereenkomst - Uitsluiting van de waarborg - Bedrog door degene die het schadegeval heeft veroorzaakt - Opzettelijk schadegeval - Geestesstoornis
Gelet op de staat van geestesstoornis waarin de verzekerde zich op het ogenblik van de brandstichting bevond, bezat hij niet over voldoende geestesvermogens om wetens en willens tot brandstichting over te gaan in de zin van artikel 8 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst.
ASSURANCE
Contrat d'assurance - Exclusion de la garantie - Dol de celui qui a causé le dommage - Sinistre intentionnel - Trouble mental
Vu l'état de trouble mental dans lequel l'assuré s'est trouvé au moment de l'incendie volontaire, il n'avait pas les capacités mentales suffisantes pour mettre sciemment et volontairement le feu au sens de l'article 8 alinéa 1er de la loi sur le contrat d'assurance terrestre.

Ethias / NV Fortis AG

Zet.: G. Brugmans (kamervoorzitter), A. Van de Putte en G. Jocqué (raadsheren)
Pl.: Mrs. K. Coignez en F. Hofmans
Voorgaanden

1. De betwisting van partijen houdt verband met de brand die zich op 7 september 1998 heeft voorgedaan in de woning gelegen te Gent, (...). Geïntimeerde ging als brandverzekeraar van de eigenaars over tot uitkering van het bedrag van 8.418,22 EUR op 12 januari 1999 en van 6.398,43 EUR op 4 augustus 1999. Volgens geïntimeerde werd de brand gesticht door de huurder V.D.W.E., verzekerde van appellante.

Geïntimeerde vorderde voor de eerste rechter lastens appellante terugbetaling van haar uitgaven ten belope van 14.816,65 EUR, meer de vergoedende intresten vanaf 12 januari 1999 op 8.418,22 EUR en vanaf 4 augustus 1999 op 6.398,43 EUR, de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding.

Bij besluiten neergelegd op 27 november 2003 heeft geïntimeerde haar vordering herleid tot het bedrag van 12.130,72 EUR, meer de vergoedende intresten vanaf 12 januari 1999 op 8.418,22 EUR en vanaf 4 augustus 1999 op het saldo.

De eerste rechter heeft appellante veroordeeld tot betaling van het bedrag van 12.110,71 EUR, meer de vergoedende intresten vanaf 12 januari 1999 op 8.418,22 EUR en vanaf 4 augustus 1999 op het saldo tot de datum van betaling en de kosten van het geding.

2. Appellante beoogt met haar hoger beroep het teniet doen van het bestreden vonnis en de afwijzing als ongegrond van de vordering van geïntimeerde, minstens de herleiding van de toegekende vergoeding.

Geïntimeerde vraagt dat het hoger beroep als ongegrond wordt afgewezen.

Beoordeling

1. Op 7 september 1998 deed zich omstreeks 20u een brand voor in het pand gelegen te Gent, (...). De door het parket aangestelde branddeskundige Ghysel stelde op 8 september 1998 vast dat er praktisch met zekerheid kon gesproken worden over opzet. In zijn verslag van 23 september 1998 besloot de deskundige formeel tot opzettelijke brandstichting.

Het verdere strafonderzoek toonde aan dat V.D.W.E., huurder van het pand, opzettelijk de brand heeft aangestoken.

Bij vonnis van 28 april 2000 van de correctionele rechtbank te Gent werd de internering gelast van V.D.W.E. wegens de opzettelijke brandstichting. Uit het verslag van 1 april 2000 van gerechtsdeskundige dr. Ph. Van Peteghem was gebleken dat V.D.W.E. zich op het ogenblik van de feiten in een ernstige staat van geestesstoornis bevond, die hem ongeschikt maakte tot het controleren van zijn daden.

2. Terecht heeft de eerste rechter geoordeeld dat de geestesstoornis van V.D.W.E. uitsluit dat hij de brand opzettelijk heeft gesticht.

Een schadegeval is opzettelijk veroorzaakt in de betekenis van artikel 8 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst wanneer de verzekerde wetens en willens een daad stelt of zich ervan onthoudt en zijn risicodragende handelwijze een redelijkerwijze voorzienbare schade aan een derde veroorzaakt. De omstandigheid dat de dader deze schade, de aard of de omvang ervan niet heeft gewild, doet hieraan niet af. Het volstaat dat de schade verwezenlijkt is. Opzet vereist aldus in elk geval dat de verzekerde wetens en willens heeft gehandeld.

Dokter Van Peteghem verwees in zijn verslag naar een afwezigheid van sympathisch vermogen, latente agressieve impulsiviteit en een afwezige gewetensfunctie in hoofde van V.D.W.E. De deskundige stelde tevens vast dat V.D.W.E. alle schuld wegwuifde. Het viel de deskundige op hoe V.D.W.E. in het verleden en bij de actuele feiten zijn impulsen niet heeft kunnen beheersen.

Uit het verslag van dr. Van Peteghem blijkt aldus dat de geestesstoornis van V.D.W.E. hem op het ogenblik van de brandstichting ongeschikt maakte om zijn daden te controleren. Gelet op de staat waarin V.D.W.E. zich bevond, bezat hij niet over voldoende geestesvermogens om wetens en willens tot brandstichting over te gaan. Dat er twee brandhaarden waren, doet geen afbreuk aan de dwangmatigheid waarmee V.D.W.E. heeft gehandeld.

Dat de betichting van opzettelijke brandstichting in hoofde van V.D.W.E. bewezen werd verklaard bij het vonnis van 28 april 2000 van de correctionele rechtbank te Gent waarbij zijn internering werd gelast, houdt niet in dat er sprake is van opzet in de zin van artikel 8 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Geïntimeerde was trouwens geen partij in de strafprocedure zodat het gezag van gewijsde van voormeld vonnis niet belet dat hij thans aantoont dat er van opzet geen sprake is.

3. Appellante houdt verder voor dat de evenredigheidsregel voorzien in artikel 78 van de algemene voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst die zij met V.D.W.E. heeft afgesloten, dient toegepast te worden.

In de bijzondere voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst werd bepaald dat V.D.W.E. de wijze van schatting hem voorgesteld door de verzekeraar niet wenste te aanvaarden en dat indien bij schadegeval een ontoereikendheid van de kapitalen werd vastgesteld, de evenredigheidsregel bepaald in artikel 78 van de algemene voorwaarden strikt diende toegepast te worden.

Het blijkt evenwel niet dat voormeld artikel 78 van toepassing is op de dekking van de aansprakelijkheid in geval van brand. Artikel 78 a en b heeft enkel betrekking op de verzekerde kapitalen in de zaakverzekering. Artikel 78 c verwijst dan weer enkel naar een gedeeltelijke verhuring of gebruik daar waar V.D.W.E. de totaliteit van het gebouw huurde zoals blijkt uit de bijzondere polisvoorwaarden zelf.

De toepassing van de evenredigheidsregel met betrekking tot de verzekerde die de totaliteit van het gebouw huurde, was voorzien in artikel 80.2.A van de algemene polisvoorwaarden. Deze bepaling voorzag dat de evenredigheidsregel wordt afgeschaft indien het contract geïndexeerd is en aan alle vermelde voorwaarden wordt voldaan. Het contract was geïndexeerd terwijl niet blijkt dat de gestelde voorwaarden niet vervuld waren. Aldus toont appellante niet aan dat de evenredigheidsregel niet werd afgeschaft.

Appellante verwijst ten onrechte nog naar artikel 44 Wet Landverzekeringsovereenkomst gelet op de regeling die in de polis werd bedongen met betrekking tot de toepassing van de evenredigheidsregel.

Aldus kan de evenredigheidsregel voorzien in de polis van appellante geen toepassing vinden.

Het bestreden vonnis dient bijgevolg te worden bevestigd.

Op deze gronden,

Het hof, rechtdoende op tegenspraak;

(...)

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond;

Bevestigt dienvolgens het bestreden vonnis.

Veroordeelt appellante tot de kosten van deze instantie gevallen aan de zijde van geïntimeerde en begroot deze op de rechtsplegingsvergoeding van 466,04 EUR.

Zegt dat appellante haar eigen kosten van deze instantie dient af te dragen.

(...)