Article

Noot, R.D.C.-T.B.H., 2005/10, p. 1062

ASSURANCE
Contrat d'assurance - Preuve du contrat d'assurance - Exclusion de garantie - Existence et contenu clause d'exclusion
En admettant la preuve par présomptions de l'existence et du contenu du contrat d'assurance conclu entre les parties, sans relever l'existence d'un commencement de preuve par écrit, le jugement attaqué viole l'article 10 § 1er alinéas 1er et 2 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre.
VERZEKERING
Verzekeringsovereenkomst - Bewijs van de verzekeringsovereenkomst - Uitsluiting van de waarborg - Bestaan en inhoud uitsluitingsbeding
Door het bewijs door vermoedens van het bestaan en de inhoud van de tussen de partijen gesloten verzekeringsovereenkomst toe te laten, zonder te vermelden dat een begin van een bewijs door geschrift bestaat, schendt het bestreden vonnis artikel 10 § 1 lid 1 en 2 Wet Landverzekeringsovereenkomst.
C. Van Schoubroeck

1.In casu was in hoger beroep beslist dat de verzekeraar geen dekking diende te verlenen op basis van een omniumverzekering wegens toepassing van een uitsluitingsbeding. De verzekeraar kon evenwel de verzekeringsovereenkomst waarin dit beding was opgenomen niet meer voorleggen omdat het ingevolge een fusie tussen verschillende verzekeringsondernemingen onvindbaar was. Het hof van beroep had niettemin geoordeeld dat deze uitsluiting van de bestuurder wegens alcoholintoxicatie of dronkenschap in de regel in omniumcontracten voorkwam en niet te beschouwen was als een beding opgenomen wegens een specifieke eigenschap van de betrokken verzekerde. Aldus, diende naar het oordeelde van de feitenrechter de verzekerde het bewijs te leveren dat de betwiste clausule niet in de betrokken verzekeringsovereenkomst was opgenomen.

Het Hof van Cassatie verwerpt deze beslissing. De eenvoudige motivering is gesteund op de principes inzake het bewijs van het bestaan en de inhoud van de verzekeringsovereenkomst zoals dwingend vastgelegd in artikel 10 Wet Landverzekeringsovereenkomst.

Uit deze beslissing van het Hof van Cassatie volgt dat de verzekeraar die zich op een uitsluitingsbeding in de polis wil beroepen, moet aantonen dat dit beding deel uitmaakt van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst. Dit bewijs dient onder voorbehoud van bekentenis of eed overeenkomstig bedoeld artikel 10 te worden geleverd, hetzij door een geschrift conform artikel 10 § 2, hetzij door een begin van bewijs door geschrift aangevuld met getuigen of vermoedens. Het begin van bewijs door geschrift doelt op “elke geschreven akte die uitgegaan is van degene tegen wie de vordering wordt ingesteld, of van de persoon door hem vertegenwoordigd en waardoor het beweerde feit waarschijnlijk wordt gemaakt” (art. 1347 lid 2 B.W.).

2.Enkel nadat is aangetoond dat een uitsluitingsbeding is opgenomen in de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, rijst de vraag op wie van beide partijen de last rust om te bewijzen dat aan de voorwaarden van de uitsluiting is voldaan. Zoals bekend, heerst omtrent het antwoord op deze vraag nog steeds onzekerheid [1].

[1] Zie hierover o.m. M. Fontaine, “Déchéances, exclusion, définition du risque et charge de la preuve en droit des assurances”, (noot onder Cass. 7 juni 2001 en Cass. 18 januari 2002)-73; C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. De Graeve, M. De Graeve en H. Cousy, “Overzicht van rechtspraak. Wet Landverzekeringsovereenkomst (1992-2003)”, T.P.R. 2003, 1792-1793.