Article

De rechtstreekse vordering tegen de bouwheer: samenhang met de vordering tegen de hoofdaannemer en exceptie van niet-uitvoering, R.D.C.-T.B.H., 2005/10, p. 1033-1034

BEVOEGDHEID
Territoriale bevoegdheid - Algemeen - Bevoegdheids­beding - Samenhang - Toepasselijkheid
De omstandigheid dat de rechter zijn territoriale bevoegdheid ontleent aan een bevoegdheidsbeding sluit de toepassing van de regels inzake samenhang niet uit.
ZEKERHEDEN
Zakelijke zekerheden - Rechtstreekse vordering - Aannemingsovereenkomst - Onderaannemer - Rechtstreekse vordering tegen de bouwheer - Excepties - Tegenwerpelijkheid
De bouwheer tegen wie een rechtstreekse vordering wordt ingesteld door de onderaannemer kan aan deze in de regel enkel de excepties tegenwerpen waarover hij beschikt op het ogenblik van het instellen van de rechtstreekse vordering.
OVEREENKOMST
Niet-uitvoering van de overeenkomst - Exceptio non adimpleti contractus - Beginsel - Bestaan - Ogenblik - Onderaannemer - Rechtstreekse vordering tegen de bouwheer
De exceptie van niet-nakoming van een verbintenis, die gegrond is op de onderlinge afhankelijkheid van de wederzijdse verbintenissen van partijen, behoort tot het wezen van de wederkerige overeenkomst, zodat zij bestaat vóór de wanprestatie zelf en vóór de uitoefening van de rechtstreekse vordering van de onderaannemer tegen de bouwheer.
COMPÉTENCE
Compétence territoriale - Généralités - Clause de compétence - Connexité - Applicabilité
La circonstance que le juge puise sa compétence territoriale dans une clause de compétence n'exclut pas l'application des règles en matière de connexité.
SÛRETÉS
Sûretés réelles - Action directe - Contrat d'entreprise - Sous-traitant - Action directe contre le maître de l'ouvrage - Exceptions - Opposabilité
Le maître de l'ouvrage contre lequel une action directe est intentée par le sous-traitant ne peut, en principe, opposer à cette action que les exceptions dont il dispose au moment de l'introduction de l'action directe.
CONVENTION
Inexécution d'un contrat - Exceptio non adimpleti contractus - Principe - Existence - Moment - Sous-traitant - Action directe contre le maître de l'ouvrage
L'exception d'inexécution d'une obligation qui est fondée sur l'interdépendance des obligations réciproques des parties, est inhérente à la nature du contrat synallagmatique, de sorte qu'elle préexiste à l'inexécution elle-même et à l'exercice de l'action directe du sous-traitant contre le maître de l'ouvrage.
De rechtstreekse vordering tegen de bouwheer: samenhang met de vordering tegen de hoofdaannemer en exceptie van niet-uitvoering
Werner Derijcke

1.Op basis van een bevoegdheidsbeding, dagvaardt een onderaannemer de hoofdaannemer voor de door partijen gekozen rechtbank. Wegens samenhang, dagvaardt de onderaannemer eveneens de bouwheer. Artikel 566 1ste lid van het Gerechtelijk Wetboek luidt immers: “Verschillende vorderingen of verschillende punten van een vordering tussen twee of meer partijen, welke, afzonderlijk ingesteld, voor verschillende rechtbanken zouden moeten worden gebracht, kunnen, indien zij samenhangend zijn, voor dezelfde rechtbank samengevoegd worden met inachtneming van de voorrang bepaald in artikel 565, 2° tot 5°”. In het raam van het besproken arrest poneerde de bouwheer echter dat artikel 566 van het Gerechtelijk Wetboek echter veronderstelde dat de bevoegde rechter gekozen werd op basis van de wettelijke bevoegdheidsregels en niet op basis van één of ander bevoegdheidsbeding.

Het Hof van Cassatie verwerpt dit argument: [D]e omstandigheid dat de rechter zijn territoriale bevoegdheid… aan een bevoegdheidsbeding [ontleent sluit] de toepassing van de regels inzake samenhang niet uit…”.

Zowel de stelling van de bouwheer als de door het Hof van Cassatie uiteindelijk gekozen oplossing zijn verdedigbaar. Het Hof heeft in concreto voor de meest geschikte uitweg gekozen.

Dit gezegd zijnde, is het wel jammer dat eiseres in cassatie, naast de door haar in haar cassatiemiddel ingeroepen wetsbepaling, ook niet verwezen heeft naar artikel 13 van de Grondwet: “Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent”. In de hier besproken zaak wordt de hoofdaannemer gedagvaard voor de rechtbank van koophandel te Antwerpen, terwijl hij zijn zetel in het arrondissement Ieper had. De bouwheer had zijn zetel in het arrondissement Brussel en het arrondissement Antwerpen was niet eens het arrondissement waar de werken dienden te worden uitgevoerd. In een zekere zin is de bouwheer hier dus, als onrechtstreeks gevolg van een beding waartoe hij geen partij is, “afgetrokken van de rechter die de wet hem [toekende]. Nu het bovengemelde artikel 13 deel uitmaakt van titel II van de Grondwet, is het Arbitragehof bevoegd om prejudiciële vragen hieromtrent te beantwoorden (art. 26 § 1, 3° van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof).

Het is nochtans lang niet zeker dat een middel, gebaseerd op artikel 13 van de Grondwet, tot een andere oplossing zou leiden. Het is immers de wetgever zelf die van de wettelijke regeling inzake territoriale bevoegdheid afwijkende bedingen heeft toegelaten (zie art. 630 van het Gerechtelijk Wetboek, a contrario) zodat er zou kunnen worden aangenomen dat de door het Hof van Cassatie bekrachtigde oplossing op zijn minst een door de wet zelf mogelijk gemaakte situatie was met als gevolg dat er geen sprake zou zijn van schending van artikel 13 van de Grondwet.

2.Eiser in cassatie had ook een reeks andere, klassieke, argumenten met betrekking tot de rechtstreekse vordering van de onderaannemer tegen de bouwheer ingeroepen.

Twee van die drie argumenten (hier door eiseres in cassatie voorgesteld als drie onderdelen van haar tweede middel), worden door het Hof van Cassatie niet onderverzocht.

Eiseres poneerde eerst dat, op het ogenblik van het instellen van de rechtstreekse vordering, alle door de bouwheer verschuldigde bedragen aan de hoofdaannemer reeds betaald waren en dat bedragen, die later zijn betaald, toen nog niet opeisbaar waren, zodat de rechtstreekse vordering geen onderpand had. Sinds een (hierboven gepubliceerd, p. 1015) arrest van 29 oktober 2004 weet men echter dat “de rechtstreekse vordering alle schuldvorderingen tot voorwerp heeft die de aannemer put uit diens overeenkomst met de opdrachtgever met betrekking tot het bedoelde werk; [d]at hierbij niet is vereist dat de schuldvordering van de aannemer op dat ogenblik reeds opeisbaar is”.

In het tweede onderdeel van haar tweede middel stelde eiseres in cassatie dat er geen reden was om haar het recht op schuldvergelijking te ontzeggen. Het Hof van Cassatie gaat evenmin op dit argument in, maar gaat onmiddellijk over tot het derde onderdeel waarin eiseres in cassatie uiteenzette dat zij zich, ondanks de rechtstreekse vordering van de onderaannemer, mocht beroepen op de exceptie van niet-uitvoering, meer bepaald omdat de curator van de hoofdaannemer beslist had om de opdracht niet verder uit te voeren. Het Hof van Cassatie geeft de bouwheer hier gelijk: [d]e exceptie van niet-nakoming van een verbintenis die gegrond is op de onderlinge afhankelijkheid van de wederzijdse verbintenissen van de partijen behoort tot het wezen van de wederkerige overeenkomst, zodat zij bestaat vóór de wanprestatie zelf en vóór de uitoefening van de rechtstreekse vordering”. Hiermee bevestigt het Hof van Cassatie de meest aanvaarde stelling ter zake [1]. Deze stelling is ook het logische gevolg van de vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie met betrekking tot de niet-uitvoeringsexceptie [2].

[1] Zie F. T'Kint en W. Derijcke, “Overzicht van rechtspraak. Het voorrecht en de rechtstreekse rechtsvordering van de onderaannemer tegen de bouwheer (1990-2004)”, T.B.H. 2004, p. 859 -860, nr. 13.
[2] Zie bv. Cass. 22 april 2002, Pas. 2002, I, p. 970, nr. 243.