Article

De vormvrije rechtstreekse vordering van de onderaannemer, R.D.C.-T.B.H., 2005/10, p. 1022

ZEKERHEDEN
Zakelijke zekerheden - Rechtstreekse vordering - Onderaannemer - Rechtstreekse vordering tegen de bouwheer - Vorm
De uitoefening van de rechtstreekse vordering van de onderaannemer tegen de bouwheer is niet aan vormvoorschriften onderworpen.
SÛRETÉS
Sûretés réelles - Action directe - Sous-traitant - Action directe contre le maître de l'ouvrage - Forme
L'exercice de l'action directe du sous-traitant contre le maître de l'ouvrage n'est soumis à aucune formalité.

De vormvrije rechtstreekse vordering van de onderaannemer
Werner Derijcke

1.De wet van 19 februari 1990 tot aanvulling van artikel 20 van de Hypotheekwet en tot wijziging van artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de bescherming van de onderaannemers liet allerlei vragen onbeantwoord. Eén van die talrijke vragen betrof de vorm van de vordering.

Artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek verleende immers pas uitwerking aan de rechtstreekse vordering van de begunstigden “op het ogenblik dat hun rechtsvordering wordt ingesteld”. Betekende dit dat een procedure effectief diende te worden ingesteld, of volstond het dat de begunstigden zich formeel op artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek beriepen?

De meningen in rechtspraak en rechtsleer waren zeer verdeeld [1].

Het besproken arrest [2] hakt de knoop door: “De uitoefening van de rechtstreekse vordering van de onderaannemer [is] niet aan vormvoorschriften… onderworpen”. Het volstaat dat de begunstigden zich er op ondubbelzinnige wijze op beroepen.

2.In het raam van het besproken arrest, had eiseres in cassatie ook opgeworpen dat er geen reden was om te beslissen dat een rechtstreekse vordering tegen de bouwheer niet meer kon worden ingesteld na het faillissement van de hoofdaannemer. Het Hof van Cassatie heeft dit middel niet besproken. Sinds zijn arrest van 27 mei 2004, ligt de rechtspraak van het Hof van Cassatie overigens vast: [H]et faillissement [heeft] tot gevolg… dat de schuldvordering van de aannemer op de bouwheer onbeschikbaar wordt; [de] rechtstreekse vordering [kan] enkel… worden ingesteld wanneer de schuldvordering van de aannemer op de bouwheer nog beschikbaar is in het vermogen van de aannemer” [3].

[1] Fr. T'Kint en W. Derijcke, “Overzicht van rechtspraak. Het voorrecht en de rechtstreekse rechtsvordering van de onderaannemer tegen de bouwheer (119-2004)”, T.B.H. 2005, p. 860 -861, nrs. 14-15.
[2] Wat het bestreden arrest betreft, zie Gent 5 juni 2003, NjW 2003, afl. 45, p. 1079, noot W. Goossens, R.W. 2003-04, p. 467, noot.
[3] Cass. 27 mei 2004, T.B.H. 2004, p. 899 , noot J. Windey en Th. Hürner. Zie hieromtrent F. T'Kint en W. Derijcke, o.c., p. 857-859, nrs. 9-12.