Article

De Engelse anti-suit injunction en de Europese judiciële ruimte, R.D.C.-T.B.H., 2004/8, p. 802-806

BEVOEGDHEID
Internationale bevoegdheid - EEX-Verdrag - Anti-suit injunction
Een rechtbank in een EU-Lidstaat met rechtsmacht op basis van het EEX-Verdrag, mag geen anti-suit injunction uitvaardigen om partijen te verbieden om een proces aan te spannen of voort te zetten voor een rechtbank van een andere EU-Lidstaat, die eveneens rechtsmacht op basis van het EEX-Verdrag zou kunnen hebben.
Het principe van wederzijds vertrouwen tussen de rechtbanken van de EU-Lidstaten is van uiterst belang voor de werking van het EEX-systeem.
Door een partij te verbieden om voor een rechtbank in een andere Lidstaat een proces aan te spannen of voort te zetten, wordt belemmerd de uitoefening door die rechtbank van haar bevoegdheid en dit kan niet worden toegelaten binnen het kader van het EEX.
COMPÉTENCE
Compétence internationale - Convention concernant la compétence judiciaire - Anti-suit injunction
Un tribunal dans un État membre de l'UE avec compétence judiciaire sur base de la convention en matière de compétence judiciaire ne peut octroyer une injonction contre le défendeur empêchant d'introduire ou de poursuivre l'action devant un tribunal d'un autre État membre de l'UE (anti-suit injunction), qui pourrait également être compétent sur base de la convention concernant la compétence judiciaire.
Le principe de la confiance mutuelle entre les tribunaux des États membres des UE est extrêmement important pour le fonctionnement du système de coopération judiciaire.
En interdisant une partie d'introduire ou de poursuivre un procès devant un tribunal d'un autre État membre, on empêche l'exercice de ses compétences par ce tribunal et ce ne peut être permis dans le cadre de la coopération judiciaire.
De Engelse anti-suit injunction en de Europese judiciële ruimte
Thalia Kruger [1]

1.Inleiding. Dit arrest gaat over het gebruik van de Engelse anti-suit injunction in gevallen waar het EEX [2] van toepassing is. Een anti-suit injunction is een bevel dat een Engelse rechtbank uitvaardigt om de partijen te verbieden om procedures te starten of voort te zetten voor de rechtbanken van andere landen. Het verbod is aan de partijen gericht en kan enkel worden uitgevaardigd indien de partijen onder de jurisdictie van de Engelse rechtbank vallen. De rechtbank heeft de macht om aan deze partijen voor te schrijven hoe ze zich moeten gedragen. In Engels recht word de anti-suit injunction gezien als een bescherming van de Engelse procedure.

Het EEX is sedert de aanhangigmaking van deze zaak vervangen door de EEX-Verordening [3] maar het principe neergelegd in het arrest blijft gelden omdat de structuur en de relevante regels in deze aangelegenheid niet gewijzigd werden.

2.Feiten [4]. Turner, gedomicilieerd in Engeland, werd in 1990 in dienst genomen door de Chequepoint-groep als jurist ('Group solicitor'). Aan het hoofd van de groep bedrijven, die een aantal bureaux de change hadden, stond Grovit. Turners contract was aanvankelijk met China Security Ltd., maar werd later overgedragen naar Chequepoint U.K. Ltd., allebei leden van de Chequepoint-groep. Turner was tewerkgesteld in Londen, hoewel de mogelijkheid bestond dat hij voor zijn werk zou moeten reizen.

In mei 1997 werd Turner overgeplaatst naar Madrid, Spanje, hoewel hij nog steeds een contract had met Chequepoint U.K. Hij begon pas in november 1997 in Madrid te werken, op de vestiging van Changepoint, een Spaans bedrijf in dezelfde groep. Op 31 december 1997 werd zijn contract overgenomen door Harada, ook lid van de groep. Op 16 februari 1998, na slechts 35 dagen werken in Spanje, diende Turner zijn ontslag in bij Harada.

Op 2 maart 1998 spande Turner een proces aan tegen Harada voor de Employment Tribunal (arbeidsrechtbank) te Londen. Hij beweerde dat de werkgever hem gedwongen had tot ontslag door hem bij onwettige praktijken te betrekken en dat kwam volgens hem neer op contractbreuk door de werkgever. Harada betwiste de bevoegdheid van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was op basis van de vestigingsplaats van Harada (EEX, art. 2). Harada ging in beroep naar de Employment Appeal Tribunal (arbeidshof).

Ondertussen spande Changepoint een proces aan voor de rechter in eerste aanleg in Madrid (Spanje) tegen Turner voor schadevergoeding voor schade veroorzaakt tijdens de uitoefening van zijn beroep in Madrid. Het bedrag overschreed elke redelijke berekening van schade die Turner in de korte tijd had kunnen aanrichten. Turner reageerde niet op de dagvaarding in Spanje, maar vroeg een anti-suit injunction van het High Court in Londen tegen Changepoint, Harada en Grovit. Het Hof gaf een interim injunction, maar weigerde die te verlengen. Hiertegen ging Turner in beroep bij het Court of Appeal (hof van beroep).

3.De beslissing van het Court of Appeal [5]. Het Court of Appeal velde de gevraagde anti-suit injunction: Changepoint werd verboden voort te gaan met de procedure die hangende was in Spanje en Harada en Grovit werd verboden om een proces aan te spannen tegen Turner. De reden voor de injunction was dat het proces in Spanje volgens het Court of Appeal te slechter trouw gebracht was met de enkele bedoeling om Turner te schaden.

Het Hof nam wel kennis van het EEX, maar vond dat geen obstakel voor de toekenning van de injunction. Het Hof vond dat het de inherente bevoegdheid had om partijen voor het Engelse gerecht te beschermen tegen schadende procedures in andere landen. Het EEX bevatte niets om dat te verhinderen. Het Hof vond zelfs dat de injunction de behoorlijke werking van het EEX kon verzekeren.

Op 28 juni 1999 heeft Changepoint dan ook de procedure in Spanje stopgezet door middel van een desistimiento, dat wil zeggen zonder benadeling van rechten om later opnieuw een procedure over hetzelfde onderwerp te starten.

4.De beslissing van het House of Lords en de prejudiciële vraag. Grovit, Harada en Changepoint hebben beroep aangetekend tegen de beslissing van het Court of Appeal bij het House of Lords.

Het House of Lords vond dat de zaak een interpretatie van Europees Gemeenschapsrecht betrof en stelde daarom een vraag aan het Europese Hof van Justitie:

Verzet het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (waartoe het Verenigd Koninkrijk nadien is toegetreden) zich er tegen, dat de rechtbanken van het Verenigd Koninkrijk een verbod uitvaardigen tegen verweerders die ermee dreigen een rechtsvordering in te leiden of voort te zetten voor de gerechten van een andere staat die partij is bij het Executieverdrag, wanneer die verweerders te kwader trouw handelen met het doel een bij de Engelse gerechten aanhangige procedure te belemmeren?

Het House of Lords was zich bewust van de problemen aangaande internationaal wederzijdse respect (comity). Daarom werd de injunction slechts in uitzonderlijke gevallen geveld.

Er was, volgens het House of Lords, niets in het EEX dat anti-suit injunctions zou verbieden. Deze injunction kon zelfs in gevallen zoals dat in kwestie onverzoenbare beslissingen helpen voorkomen, hetgeen een van de doelstellingen van het verdrag was.

Het feit dat de anti-suit injunction niet in andere EU-landen bestond, was geen hindernis - het oogmerk van het EEX was immers niet uniformering, maar het scheppen van duidelijke regels.

5.De opinie van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal (Ruiz-Jarabo Colomer) benadrukte het belang van het wederzijdse vertrouwen dat er tussen de EU-Lidstaten moet bestaan. Volgens hem bracht de Engelse anti-suit injunction dat wederzijdse vertrouwen in het gedrang. Geen hoger instantie werd ingesteld om te waken over de rechtbanken van de Lidstaten, met uitzondering van het Europese Hof van Justitie. De advocaat-generaal beschreef het optreden van de Engelse rechtbanken om aan de rechtbanken van andere Lidstaten voor te schrijven wat ze mogen en niet mogen doen, als arrogant.

Hij vond dat Lidstaten niet de rechtsmacht van de rechtbanken van andere Lidstaten mogen beïnvloeden, zelfs al zou deze beïnvloeding slechts onrechtstreeks zijn. Het argument dat de injunction aan de partijen gericht was en niet aan de vreemde rechtbank, kon niet overtuigen: als de partijen geen stappen mogen zetten in een procedure (onder straffe van boete), kan de rechtbank ook niet zijn rechtsmacht uitoefenen.

Het feit dat enkel rechtssystemen van de common law-traditie de anti-suit injunction kennen, zou een onevenwichtigheid teweegbrengen.

Om deze redenen was de advocaat-generaal streng gekant tegen de toelating van de anti-suit injunction wanneer de rechtbanken van andere EU-Lidstaten betrokken zijn.

6.Het arrest van het Europese Hof van Justitie. Het Hof van Justitie vond het wederzijdse vertrouwen tussen de EU-Lidstaten ook van belang en volgde de argumentatie van de advocaat-generaal. Het verbieden van een partij om naar een vreemde rechtbank te gaan, maakt inbreuk op de rechtsmacht van die vreemde rechtbank. Dat kan niet toegelaten worden in het kader van het EEX.

Ook het Hof was niet overtuigd door het argument dat de injunction gericht is aan de partijen en niet aan de vreemde rechtbank. Een indirecte belemmering van de werking van de vreemde rechtbank was voor het Hof reeds te veel.

Op het argument dat de anti-suit injunction onverenigbare beslissingen kon helpen vermijden, antwoordde het Hof dat het EEX voorziet in een eigen mechanisme voor dat probleem, met name de regel betreffende litispendentie [6]. De anti-suit injunction past niet in het systeem van het EEX: er zijn geen regels voor het geval dat een rechtbank zich niet houdt aan de injunction.

7.Beoordeling. Dit arrest bracht uiteindelijk een antwoord op een situatie die al lang onduidelijk was. Vooral in de Engelse literatuur werd de vraag al veel gesteld en werden al verschillende oplossingen gesuggereerd [7]. In dat licht stelt het arrest teleur door zijn kortheid en gebrek aan andere argumenten dan dat van de Europese integratie.

a) Internationaal wederzijds respect en vertrouwen binnen de EU

8.Er wordt gezegd dat de anti-suit injunction geadresseerd is aan partijen en niet aan vreemde rechtbanken. Professor Hartley wijst erop dat dit een vals argument is [8]: indien partijen geen stap zetten in een procedure, kan de rechtbank ook niets doen. Dit werd ook al gesteld door het Oberlandesgericht Düsseldorf in een beslissing waarin zij weigerde een Engelse anti-suit injunction te erkennen [9]. Het Hof stelde dat de injunction de soevereiniteit van de Duitse rechtbanken belemmerde doordat partijen verboden werden om stappen te zetten. Volgens het Duitse gerechtelijke recht zijn de rechtbanken afhankelijk van de medewerking van de partijen. Dat is ook waar voor het gerechtelijke recht van vele andere rechtssystemen.

Het wederzijdse vertrouwen dat verwacht wordt van de EU-Lidstaten tegenover elkaar, gaat verder dan louter respect. Rechtbanken moeten op elkaar vertrouwen om gerechtigheid even goed te laten geschieden als dat zij dat zelf zou doen. Dit vertrouwen is verreikend. Argumenten om ervan af te wijken worden systematisch geweigerd door het Hof van Justitie. Een voorbeeld is het feit dat de afhandeling van rechtszaken in sommige landen langer duurt dan in andere. Toch moeten de rechtbanken van de andere EU-Lidstaten worden vertrouwd en mag het systeem van het EEX niet om die reden doorbroken worden [10]. Hoewel de anti-suit injunction op zich niet het EEX schendt, tast die de fundamentele waarden van de Europese judiciële ruimte aan.

Deze belangrijke overweging van Europese Gemeenschapsrecht heeft de argumenten ten gunste van de anti-suit injunction volledig overschaduwd. De injunction kan een leemte in het EEX vullen. Het geval onder bespreking, valt niet volledig onder de regel van litispendentie, zoals hieronder aangetoond zal worden. Mogelijk kan het onder de regel van samenhang vallen [11], maar die regel schept geen enkele verplichting voor de rechter, maar laat het samenvoegen van procedures aan zijn discretie over. Nochtans was het voor het House of Lords duidelijk dat het proces in Spanje aangespannen is met de enkele bedoeling Turner te schaden en hem het leven onaangenaam te maken; gezien het feit dat Changepoint op geen ogenblik de werkgever van Turner was, viel de gevraagde schadevergoeding buiten alle redelijkheid.

Het doel van anti-suit injunctions is de Engelse procespartij te beschermen, ongeacht zijn herkomst en nationaliteit.

b) Regels van procedure en regels over rechtsmacht

9.De bedoeling van het EEX was een systeem te creëren van eengemaakte regels betreffende bevoegdheid en gemakkelijke erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van andere EU-Lidstaten. Het was nooit de bedoeling om de nationale regels van procedure te uniformeren [12]. Toch heeft het Hof opgemerkt (zonder dat dit ter zake relevant was) dat de nationale regels inzake procedure de werking van het EEX niet in het gedrang mogen brengen [13]. Men kan de anti-suit injunction als een regel van Engelse procedure beschouwen. Als de injunction de werking van het EEX in de weg staat, dan mag hij geen toepassing vinden.

Anderzijds is het moeilijk om de anti-suit injunction en forum non conveniens te kwalificeren: deze zijn regels betreffende procedure, maar zij hebben een dermate invloed op rechtsmacht, dat men ze bijna als regels van rechtsmacht kan beschouwen.

c) Litispendentie

10.De strikte litispendentieregel kan niet alle problemen oplossen. Enkel waar de partijen in de twee procedures identiek zijn, kan de regel toepassing vinden. Dat werd verduidelijkt in het arrest The Tatry [14]: een partij was enkel betrokken in de procedure in Rotterdam en niet in Londen, waar alle ander partijen ook verwikkeld waren in een geschil voor de rechtbank. Het Hof van Justitie oordeelde dat de regel van litispendentie enkel kan worden toegepast in de mate dat de partijen identiek zijn. Dat heeft tot gevolg dat twee procedures naast elkaar kunnen blijven lopen. De enige methode om dat probleem op te lossen, is via de regel van samenhang, maar die bepaling berust volledig op de discretie van de rechters. Latere rechtspraak van het Hof van Justitie heeft deze strikte interpretatie enigszins getemperd. In Drouot [15] stelde het Hof dat verzekeraar en verzekerde in sommige gevallen als dezelfde partij beschouwd kunnen worden voor doeleinden van litispendentie indien hun belangen identiek en onlosmakelijk verbonden zijn.

Zou die regel dan van toepassing zijn geweest in het geval van Turner? In de procedure voor de Arbeidsrechtbank in Londen was Turner de eiser en Harada de verweerder. Voor de Spaanse rechter was Changepoint de eiser en Turner de verweerder. Het feit dat een partij in een procedure eiser is en in een andere verweerder, kan de toepassing van de regel over litispendentie niet uitsluiten [16]. De vraag blijft nu of Changepoint en Harada als dezelfde partijen aanzien kunnen worden: zij waren deel van dezelfde groep en hadden dezelfde belangen. De tweede vraag is of de eisoorzaak dezelfde is. Changepoint vraagt schadevergoeding wegens het ontslag en Turner zelf beweert onrechtmatig op straat gezet te zijn. De vragen aangaande contractbreuk en schade zullen dus in grote mate gelijklopen, maar er kan geargumenteerd worden dat de vragen niet identiek zijn. De toepassing van de regel van litispendentie zal in dit geval afhangen van de interpretatie door de rechter.

De regel is gebaseerd op temporele prioriteit en neemt geenszins in acht welke rechtbank beter in staat is om het geschil te horen of over de bewijsstukken te oordelen. Met deze tekortkoming hebben de EU-Lidstaten wellicht al leren leven. De anti-suit injunction, aan de andere kant, is een flexibele oplossing die argumenten van redelijkheid in acht kan nemen [17].

Een verder voordeel van anti-suit injunctions is dat ze uitgereikt kunnen worden voordat een tweede procedure aanhangig is en dus in een vroeg stadium onverenigbare beslissingen of procedures kan voorkomen.

d) Een beperkte vraag

11.Het House of Lords heeft, in typische common law-stijl, zijn vraag beperkt tot wat nodig was voor de beslissing van de zaak in kwestie. Daarom is het antwoord van het Hof van Justitie ook beperkt.

Er werd niets gezegd over een anti-suit injunction ten opzichte van rechtbanken van derde landen. Deze injunctions benadelen de werking van het EEX op geen enkele manier en toont geen wantrouwen tegenover andere EU-Lidstaten of hun rechtbanken. Integendeel, deze injunction kan zelfs worden gebruikt om de doelstellingen van het EEX te bevorderen.

Indien bijvoorbeeld twee partijen, waarvan een in de EU gedomicilieerd is, een forumbeding in hun contract opnemen ten gunste van een rechtbank in Londen, en een van hen nadien een proces aanspant in Alaska, zou de rechtbank in Londen een anti-suit injunction kunnen uitvaardigen. Op die wijze zou een forumbeding, dat onder het EEX valt, worden beschermd.

Dit arrest bevat verder niets over het Engelse leerstuk van forum non conveniens, de mogelijkheid van een Engelse rechter om, zijn rechtsmacht ten spijt, te weigeren de zaak te horen en de partijen te verwijzen naar een andere rechtbank die ook rechtsmacht bezit. Om te weten hoe dat leerstuk in het EEX-kader inpast, moeten we wachten op het antwoord op een andere prejudiciële vraag, Owusu [18].

12.Conclusie. Dit arrest verheldert een punt waarover lang onzekerheid bestond. Toch is het maar een antwoord op een deel van de reikwijdte van de anti-suit injunction. Er is nog werk om de precieze interactie tussen de nationale regels van procedure en de regels over rechtsmacht te vinden. Met de toetreding van tien nieuwe Lidstaten tot de EU en tot de EEX-Verordening [19], zullen de vragen van afbakening alleen maar toenemen in belang en frequentie.

[1] Instituut voor Internationaal Privaatrecht, K.U.Leuven.
[2] Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Brussel, 1968.
[3] Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB. L 12, 16 januari 2001, 1.
[4] Zie het arrest van het House of Lords, Turner/Grovit and others [2002] I.L.Pr. 28.
[5] Turner/Grovit [1999] I.L.Pr. 656.
[6] Art. 21 EEX-Verdrag; art. 27 EEX-Verordening.
[7] Zie, o.a. P.M. North en J.J. Fawcett, Cheshire and North's Private International Law (13th ed.), Londen, Butterworths, 1999, p. 268-272; J. O'Brien, Smith's Conflict of Laws (2nd ed.) 1999, Londen, Cavendish Publishing, p. 218-220; L. Collins, Dicey and Morris on the Conflict of Laws (13th ed.) 2000, Londen, Sweet & Maxwell, p. 419-420; T.C. Hartley, 'Anti-suit injunctions and the Brussels Jurisdiction and Judgments Convention', International and Comparative Law Quarterly 2000, 166-171; D. McClean, The Conflict of Laws by Morris (5th ed.), 2000, Londen, Sweet & Maxwell, p. 130; C.M.V. Clarkson en J. Hill, Jaffey on the Conflict of Laws (2nd ed.) 2002, Londen, Butterworths, p. 147-149; P. Wautelet, Les Conflits de procédures. Étude de droit international privé comparé 2002, ongepubliceerde doctorale thesis, K.U.Leuven, p. 298 e.v.; A. Briggs en P. Rees, Civil Jurisdiction and Judgments (3rd ed.), 2002, Londen, LLP, p. 366-368.
[8] T.C. Hartley, 'Comity and the Use of Anti-suit Injunctions in International Litigation', The American Journal of Comparative Law 1987, 487-511, spec. 506.
[9] 10 January 1996, [1997] I.L.Pr. 320 (Engelse vertaling).
[10] Zie: H.v.J. 9 december 2003, nr. C-116/02, Gasser GmbH/Misat Srl, nog niet gepubliceerd in Jur. H.v.J., zie p. 791 en volgende in dit nummer.
[11] Art. 22 EEX-Verdrag; art. 28 EEX-Verordening.
[12] H.v.J. 15 mei 1990, nr. C-365/88, Kongress Agentur Hagen GmbH/Zeehaghe BV, Jur. H.v.J. 1990, I, 1845, §. 17-19; H.v.J. 2 juli 1985, nr. 148/84, Deutsche Genossenschaftsbank/SA Brasserie du Pêcheur, Jur. H.v.J. 1985, 1981 en H.v.J. 4 februari 1988, nr. 145/86, Hoffmann/Krieg, Jur. H.v.J. 1988, 645.
[13] H.v.J. 15 mei 1990, nr. C-365/88, Kongress Agentur Hagen GmbH/Zeehaghe BV, Jur. H.v.J. 1990, I, 1845, § 20.
[14] H.v.J. 6 december 1994, nr. C-406/92, The Owners of the cargo lately laden on board the ship 'Tatry'/The Owners of the ship 'Maciej Rataj', Jur. H.v.J. 1994, I, 5439.
[15] H.v.J. 19 mei 1998, nr. C-351/96, Drouot Assurances/Consolidated Metallurgical Industries and others, Jur. H.v.J. 1998, I, 3075.
[16] H.v.J. 6 december 1994, nr. C-406/92, The Owners of the cargo lately laden on board the ship 'Tatry'/The Owners of the ship 'Maciej Rataj', Jur. H.v.J. 1994, I, 5439, § 31.
[17] Zie hierover: J.H.C. Morris, The Conflict of Laws (5th ed. D. McClean), 2000, Londen, Sweet & Maxwell, p. 126 e.v. en A. Briggs en P. Rees, Civil Jurisdiction and Judgments (3rd ed.), 2002, Londen, LLP, p. 217.
[18] Zaak nr.C-281/02 Owusu/Jackson and others. De mondelinge behandeling van die zaak is begonnen op 4 mei 2004.
[19] Sedert 1 mei 2004 is de Verordening ook van toepassing in Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.