Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
9 december 2003
BEVOEGDHEID
Internationale bevoegdheid - Artikel 17 EEX-Verdrag - Forumbeding - Aanhangigheid - Verplichting voor de later gevatte rechtbank om de zaak te schorsen - Bevoegdheid van de later gevatte rechtbank steunt op een forumbeding
De later gevatte rechtbank dient gevolg te geven aan een exceptie van internationale aanhangigheid in de zin van artikel 21 van het EEX-Verdrag, zelfs wanneer de partij die de vordering inleidt, beweert dat de bevoegdheid van de rechtbank op een forumbeding steunt.
BEVOEGDHEID
Internationale bevoegdheid - Artikel 21 EEX-Verdrag - Aanhangigheid - Verplichting voor de later gevatte rechtbank om de zaak te schorsen - Onredelijke duur van de procedure voor de eerder gevatte rechtbank - Zonder gevolg op de aanhangigheid
De later gevatte rechtbank dient gevolg te geven aan een exceptie van internationale aanhangigheid in de zin van artikel 21 van het EEX-Verdrag, zelfs wanneer de partij die de vordering inleidt, beweert dat de procedure voor de eerder gevatte rechtbank niet binnen een redelijke termijn zal worden afgehandeld.
|
COMPÉTENCE
Compétence internationale - Article 17 Convention CEE - Clause d'élection de for - Litispendance - Obligation pour le juge second saisi désigné dans une clause attributive de juridiction de surseoir à statuer
Le juge second saisi est tenu de faire droit à une exception de litispendance sur base de l'article 21 de la convention de Bruxelles du 27 septembre 1968 même si la partie qui l'a saisi fonde la compétence internationale sur un accord entre les parties.
COMPÉTENCE
Compétence internationale - Article 21 Convention CEE - Litispendance - Obligation pour le juge second saisi de surseoir à statuer - Durée excessivement longue des procédures devant les juridictions de l'État du tribunal saisi en premier lieu - Absence d'incidence
Le juge second saisi est tenu de faire droit à une exception de litispendance sur base de l'article 21 de la convention de Bruxelles du 27 septembre 1968 même s'il estime que la procédure engagée devant le tribunal étranger premier saisi ne pourra aboutir dans un délai raisonnable.
|
Erich Gasser GmbH / MISAT Srl
Zet.: V. Skouris (president), P. Jann, C. W. A. Timmermans, C. Gulmann, J. N. Cunha Rodrigues en A. Rosas (kamerpresidenten), D. A. O. Edward, A. La Pergola, J.-P. Puissochet, R. Schintgen (rapporteur), F. Macken, N. Colneric, en S. von Bahr (rechters) |
O.M.: P. Léger (advocaat-generaal) |
Pl.: Mrs. K. Schelling, U. C. Walter, O. Fiumara, K. Manji, D. Loyd Jones, A.-M. Rouchaud-Joët en S. Grünheid |
Zaak C-116/02 |
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen |
11. De maatschappelijke zetel van Gasser is gevestigd te Dornbirn (Oostenrijk). Gedurende verscheidene jaren verkocht zij kinderkleding aan MISAT, die in Rome (Italië) is gevestigd.
12. Op 19 april 2000 stelde MISAT bij het Tribunale civile e penale di Roma (Italië) tegen Gasser een vordering in tot vaststelling dat hun overeenkomst van rechtswege was ontbonden, en subsidiair dat deze overeenkomst wegens een meningsverschil tussen de twee vennootschappen was ontbonden. MISAT heeft bovendien het Tribunale verzocht om vast te stellen dat er geen sprake was van niet-uitvoering van de overeenkomst van harentwege, en om Gasser wegens niet-nakoming van haar verplichting tot redelijkheid, billijkheid en zorgvuldigheid te veroordelen tot vergoeding van haar schade en terugbetaling van bepaalde kosten.
13. Op 4 december 2000 stelde Gasser bij het Landesgericht Feldkirch (Oostenrijk) een vordering tegen MISAT in tot betaling van onbetaalde facturen. Tot staving van de bevoegdheid van dit gerecht stelde verzoekster in het hoofdgeding dat deze niet alleen het gerecht van de plaats van uitvoering van de overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, Executieverdrag was, maar tevens het gerecht dat was aangewezen in een forumkeuzebeding dat volgens haar op elke factuur van Gasser aan MISAT stond, zonder dat laatstgenoemde hiertegen bezwaar had gemaakt. Volgens Gasser tonen deze omstandigheden aan, dat partijen volgens de tussen Oostenrijk en Italië geldende handelsgebruiken een forumkeuzebeding in de zin van artikel 17 Executieverdrag waren overeengekomen.
14. MISAT stelde dat het Landesgericht Feldkirch onbevoegd was, op grond dat overeenkomstig de in artikel 2 Executieverdrag neergelegde algemene regel de rechter van de plaats waar zij was gevestigd, bevoegd was. Zij betwistte eveneens dat er sprake was van een forumkeuzebeding, en zij stelde dat zij, voordat Gasser bij het Landesgericht Feldkirch een vordering had ingesteld, op grond van dezelfde handelsrelatie een vordering bij het Tribunale civile e penale di Roma had ingesteld.
15. Op 21 december 2001 besloot het Landesgericht Feldkirch overeenkomstig artikel 21 Executieverdrag de behandeling van de zaak ambtshalve te schorsen totdat de bevoegdheid van het Tribunale civile e penale di Roma vaststaat. Het Landesgericht bevestigde zijn eigen bevoegdheid als gerecht van de plaats van uitvoering van de overeenkomst, maar sprak zich niet uit over het bestaan van een forumkeuzebeding, waarbij het opmerkte dat op de facturen van eiseres in het hoofdgeding onder de rubriek 'Bevoegde gerechten' inderdaad systematisch die van Dornbirn waren vermeld, terwijl op de bestellingen geen melding was gemaakt van een forumkeuze.
16. Gasser stelde bij het Oberlandesgericht Innsbruck beroep in tegen deze beslissing en vorderde dat het Landesgericht Feldkirch bevoegd zou worden verklaard en de behandeling van het geschil niet zou worden geschorst.
20. In deze omstandigheden heeft het Oberlandesgerichtshof Innsbruck besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vragen:
1) kan de rechterlijke instantie die het Hof van Justitie met het oog op een prejudiciële beslissing vragen voorlegt, deze reeds stellen op grond van het (niet-weerlegde) betoog van een partij, ongeacht of dit nu bestreden dan wel niet (gemotiveerd) bestreden werd, of moeten deze vragen eerst op feitelijk vlak worden opgehelderd (en zo ja, in hoeverre)?
2) mag het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, in de zin van artikel 21, eerste alinea, Executieverdrag, de bevoegdheid onderzoeken van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, wanneer het tweede gerecht ingevolge een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter overeenkomstig artikel 17 Executieverdrag bij uitsluiting bevoegd is, of moet het bevoegd verklaarde tweede gerecht, ondanks de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter, te werk gaan overeenkomstig artikel 21 Executieverdrag?
3) kan de omstandigheid dat gerechtelijke procedures in een Verdragsluitende Staat (grotendeels onafhankelijk van de gedraging van de partijen) onredelijk lang duren, zodat daaruit voor een partij ernstige nadelen kunnen ontstaan, ertoe leiden dat het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht in de zin van artikel 21, niet overeenkomstig dit artikel te werk mag gaan?
(...)
De eerste vraag |
(...)
27. Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat een nationale rechter, zelfs indien hij zich baseert op stellingen van een partij in het hoofdgeding waarvan hij de juistheid nog niet heeft onderzocht, krachtens het protocol aan het Hof een verzoek om uitlegging van het Executieverdrag kan voorleggen, wanneer hij, gelet op de bijzonderheden van de zaak, van mening is dat een prejudiciële beslissing nodig is om vonnis te kunnen wijzen en dat de door hem aan het Hof gestelde prejudiciële vragen relevant zijn. De nationale rechter dient het Hof evenwel in kennis te stellen van de feitelijke en juridische gegevens op basis waarvan het Hof een nuttige uitlegging van dit verdrag kan geven, en aan te geven waarom hij van mening is dat een antwoord op zijn vragen nodig is voor de beslechting van het geschil.
De tweede vraag |
(...)
41. Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 21 Executieverdrag, tezamen met artikel 22, inzake samenhang, staat in afdeling 8 van titel II van dit Verdrag, die in het belang van een goede rechtsbedeling in de Gemeenschap parallelle procedures voor de gerechten van de verschillende Verdragsluitende Staten en met elkaar strijdige beslissingen, die daarvan het gevolg zijn, wil voorkomen. Deze regeling wil dus in de mate van het mogelijke en van meet af aan uitsluiten dat er een situatie ontstaat als bedoeld in artikel 27, lid 3, Executieverdrag, namelijk dat een beslissing niet wordt erkend wegens onverenigbaarheid met een beslissing die in de aangezochte staat tussen dezelfde partijen is gegeven (zie voormeld arrest Gubisch Maschinenfabrik, punt 8). Bijgevolg moet ter bereiking van die doelstellingen aan artikel 21 een ruime uitlegging worden gegeven, die in beginsel alle situaties omvat waarin voor gerechten van Verdragsluitende Staten dezelfde vorderingen aanhangig zijn, ongeacht de woonplaats van de partijen (arrest Overseas Union Insurance e.a., reeds aangehaald, punt 16).
(...)
49. Wanneer er sprake is van een forumkeuzebeding in de zin van artikel 17 Executieverdrag, hebben dus, zoals de Commissie heeft opgemerkt, niet alleen de partijen steeds de mogelijkheid om zich uiteindelijk niet daarop te beroepen, en is het in het bijzonder voor de verweerder mogelijk om voor de eerst aangezochte rechter te verschijnen zonder overeenkomstig artikel 18 Executieverdrag diens onbevoegdheid op te werpen op basis van het forumkeuzebeding, maar dient buiten deze gevallen bovendien de eerst aangezochte rechter te onderzoeken of het beding bestaat, en zich onbevoegd te verklaren, indien vaststaat in de zin van artikel 17 dat de partijen metterdaad zijn overeengekomen om het laatst aangezochte gerecht als bij uitsluiting bevoegd aan te wijzen.
50. Ondanks de verwijzing naar de gebruiken van de internationale handel in artikel 17 Executieverdrag, is de daadwerkelijke instemming van de belanghebbenden niettemin nog steeds een van de doelstellingen van die bepaling, welke gerechtvaardigd wordt door het streven de zwakste partij bij de overeenkomst te beschermen door te voorkomen dat een partij ongemerkt een forumkeuzebeding in de overeenkomst opneemt (zie arresten van 20 februari 1997, MSG, C-106/95, Jur., p. I-911, punt 17, en Castelletti, reeds aangehaald, punt 19).
51. In deze omstandigheden en gelet op de geschillen die kunnen rijzen over de vraag of er wel een wilsovereenstemming tussen partijen bestaat die volgens de strikte vormvereisten van artikel 17 Executieverdrag is uitgedrukt, strookt het met de door het Executieverdrag verlangde rechtszekerheid, dat bij aanhangigheid duidelijk en nauwkeurig wordt bepaald wie van de twee nationale rechters moet uitmaken of hij volgens de regels van het Executieverdrag bevoegd is. Uit de bewoordingen van artikel 21 Executieverdrag volgt duidelijk dat de eerst aangezochte rechter zich over zijn bevoegdheid moet uitspreken, in casu gelet op een voor hem aangevoerd forumkeuzebeding, welk begrip als een autonoom begrip moet worden aangemerkt en uitsluitend aan de vereisten van artikel 17 Executieverdrag moet worden getoetst (zie in die zin arrest van 10 maart 1992, Powell Duffryn, C-214/98, Jur., p. I-1745, punt 14).
52. Overigens wordt de uitlegging van artikel 21 Executieverdrag die uit het voorafgaande voortvloeit, bevestigd door artikel 19 van dat Verdrag, volgens hetwelk een rechter van een Verdragsluitende Staat zich slechts ambtshalve onbevoegd moet verklaren wanneer 'bij hem een geschil aanhangig is' gemaakt met als inzet een vordering waarvoor krachtens artikel 16 een gerecht van een andere Verdragsluitende Staat bij uitsluiting bevoegd is. Artikel 19 Executieverdrag spreekt niet over artikel 17.
53. Ten slotte kunnen de moeilijkheden - zoals die welke de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft aangevoerd - welke voortvloeien uit vertragingsmanoeuvres van partijen die de beslechting van het geschil ten gronde wensen te vertragen, en daarom een vordering instellen bij een gerecht waarvan zij weten dat het onbevoegd is, niet afdoen aan de uitlegging van een van de bepalingen van het Executieverdrag, zoals zij voortvloeit uit de tekst en de doelstelling ervan.
54. Gelet op een en ander, moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd dat de laatst aangezochte rechter wiens bevoegdheid krachtens een forumkeuzebeding geldend is gemaakt, niettemin de zaak moet aanhouden totdat de eerst aangezochte rechter zich onbevoegd heeft verklaard.
De derde vraag |
(...)
71. Om te beginnen bepaalt dit verdrag immers nergens dat de artikelen ervan en in het bijzonder artikel 21 niet meer van toepassing zouden zijn wegens de duur van de gerechtelijke procedure in de betrokken Verdragsluitende Staat.
72. Vervolgens moet eraan worden herinnerd, dat het Executieverdrag noodzakelijkerwijs gegrond is op het vertrouwen van de Verdragsluitende Staten in elkaars rechtssystemen en gerechtelijke instanties. Dankzij dit wederzijds vertrouwen kon een bindend bevoegdheidsstelsel worden ingesteld, dat alle gerechten die onder de werkingssfeer van het verdrag vallen, moeten eerbiedigen, en konden deze staten als uitvloeisel daarvan afstand doen van hun interne regels inzake erkenning en exequatur van buitenlandse vonnissen ten behoeve van een vereenvoudigd mechanisme van erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen. Tevens staat vast dat dit verdrag aldus tot doel heeft de rechtszekerheid te waarborgen en de justitiabelen in staat te stellen met voldoende zekerheid te bepalen welk gerecht bevoegd is.
73. Gelet op een ander, moet op de derde vraag worden geantwoord, dat artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat daarvan niet kan worden afgeweken wanneer de gerechtelijke procedures in de Verdragsluitende Staat waar het eerst aangezochte gerecht is gevestigd, in het algemeen buitengewoon lang duren.
Dictum |
HET HOF VAN JUSTITIE (voltallige zitting),
uitspraak doende op de door Oberlandesgericht Innsbruck bij arrest van 25 maart 2002 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) een nationale rechter kan, zelfs indien hij zich baseert op stellingen van een partij in het hoofdgeding waarvan hij de juistheid nog niet heeft onderzocht, krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek, het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en het Verdrag van 29 november 1996 inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, aan het Hof een verzoek om uitlegging van dat verdrag voorleggen, wanneer hij, gelet op de bijzonderheden van de zaak, van mening is dat een prejudiciële beslissing nodig is om vonnis te kunnen wijzen en dat de door hem aan het Hof gestelde prejudiciële vragen relevant zijn. De nationale rechter dient het Hof evenwel in kennis te stellen van de feitelijke en juridische gegevens op basis waarvan het Hof een nuttige uitlegging van dit verdrag kan geven, en aan te geven waarom hij van mening is dat een antwoord op zijn vragen nodig is voor de beslechting van het geschil;
2) artikel 21 van het Verdrag van 27 september 1968 moet aldus worden uitgelegd, dat de laatst aangezochte rechter wiens bevoegdheid krachtens een forumkeuzebeding geldend is gemaakt, niettemin de zaak moet aanhouden totdat de eerst aangezochte rechter zich onbevoegd heeft verklaard;
3) artikel 21 van het Verdrag van 27 september 1968 moet aldus worden uitgelegd, dat daarvan niet kan worden afgeweken wanneer de gerechtelijke procedures in de Verdragsluitende Staat waar het eerst aangezochte gerecht is gevestigd, in het algemeen buitengewoon lang duren.
[1] | ULg en Advocaat. |