Rechtbank van Koophandel Hasselt 6 januari 2004
KOOP - VERKOOP
Internationale koop van roerende goederen - Weens Koopverdrag - Keuringsplicht - Melding van niet- conformiteit - Redelijke termijn
Door slechts na verloop van 6 weken, te rekenen vanaf de ontdekking van de gebreken en vanaf het tijdstip waarop de overige gebreken hadden moeten ontdekt zijn, werd de in artikel 39.1 CISG voorziene redelijke termijn overschreden.
|
VENTE
Vente internationale de biens mobiliers - Convention de Vienne sur les contrats de vente internationale de marchandises - Devoir de contrôle - Mention de la non- conformité - Délai raisonnable
Le délai raisonnable prévu à l'article 39.1 CISG est dépassé si un laps de temps de 6 semaines s'est déroulé à compter de la découverte des défauts et du moment où les autres défauts auraient dû être découverts.
|
Hofmann-Siedbruck Design / NV Cofra
Zet.: C. Beerten (voorzitter), K. Swartelé en D. De Preter (rechters in handelszaken) |
Pl.: Mrs. Hallemans loco Hoffmann en Mertens loco Verachtert |
Gelet de inleidende dagvaarding d.d. 20 november 2002 waarbij aanlegster de betaling vordert van verweerster van een bedrag van 32.734,75 euro, meer de moratoire interesten aan de wettelijke rentevoet op 12.398,25 euro vanaf 6 mei 2002 en op 20.336,50 euro vanaf 4 september 2002, meer de gerechtelijke interesten en de kosten;
Gelet op de door partijen genomen besluiten en neergelegde stukken;
Gehoord de raadslieden van partijen in hun mondelinge pleidooien ter zitting van 23 december 2003;
1. Op 8 februari 2002 bestelde aanlegster bij verweerster, op basis van een voorheen aan aanlegster verzonden monster, 2.000 poloshirts. Op de shirts diende het label van de firma 'Rehau' te worden aangebracht. Tevens moest de stof waaruit de shirts werden gemaakt uit 65% katoen (200 g/m²) en 35% polyester bestaan.
De door aanlegster bestelde shirts waren reeds op 16 januari 2002 verkocht aan de firma 'Rehau'.
De shirts werden op 15 april 2002 door verweerster aan aanlegster geleverd.
De kledingstukken werden op dezelfde dag gefactureerd voor een bedrag van 12.396,25 euro.
Op 27 mei 2002 leverde aanlegster op haar beurt de shirts aan de firma 'Rehau'.
Bij brief van 28 mei 2002 liet aanlegster aan verweerster weten dat 'Rehau' had vastgesteld dat de pasvorm van de shirts en het aangebrachte label tekortkomingen vertoonden en dat de samenstelling van de stof niet zou overeenkomen met het bestelde. De stof zou aan een onderzoek worden onderworpen.
Bij brief van 28 mei 2002 drukte verweerster haar verwondering uit over de geuite klachten, rekening houdend met het feit dat de goederen reeds meer dan 1 maand geleden werden geleverd en aanvaard.
Op 6 juni 2002 liet aanlegster aan verweerster weten dat het onderzoek op de stof had uitgewezen dat deze bestond uit 75,4% polyester en 24,6% viscose.
Bij brief van 10 juni 2002 wees verweerster erop dat de klachten van aanlegster niet konden worden aanvaard daar volgens haar algemene verkoopsvoorwaarden klachten binnen de 8 dagen moesten worden geuit.
Bij brief van 21 juni 2002 deelde aanlegster aan verweerster mede dat:
- zij onmiddellijk na ontvangst der goederen dhr. Truyens, lasthebber van verweerster, in kennis had gesteld van het feit dat de goederen licht waren en dat de stof, optisch, niet overeenstemde met de bestelde stof;
- zij onder tijdsdruk de goederen aan 'Rehau' had geleverd en de factuur van verweerster had betaald ervan uitgaande dat zich geen problemen zouden voordoen;
- bij ontvangst van de goederen 'Rehau' had vastgesteld dat de shirts klein uitvielen en het label slecht werd aangebracht;
- nader onderzoek aan het licht bracht dat de samenstelling van de stof anders was dan overeengekomen;
- dit laatste een verborgen gebrek inhield;
- schade als gevolg van de niet-nakoming van de overeenkomst zou worden verhaald op verweerster.
Bij brief van 2 juli 2002 stelde aanlegster dat de shirts niet door de firma 'Rehau' werden aanvaard en onverkoopbaar waren geworden. Aanlegster vroeg om de aflevering van een creditnota t.b.v. 12.396,25 euro.
Bij brief van 3 juli 2002 wees verweerster aanlegster erop dat deze en haar klant ruimschoots de tijd hadden gehad om de waren te onderzoeken, de stof anders was samengesteld om de gewenste kleur te bereiken, de gebruikte stof duurder was dan de oorspronkelijk bestelde, zij bereid was een creditnota op te stellen tot beloop van 10% van de koopprijs.
Bij brief van 9 juli 2002 hield aanlegster voor dat verweerster niet eenzijdig de samenstelling van de stof kon wijzigen. In dezelfde brief kondigde aanlegster aan het dossier aan haar raadsman te zullen overhandigen.
Bij exploot van 20 november 2002 dagvaardde aanlegster verweerster in (terug)betaling van het bedrag van 12.398,25 euro, meer een vergoeding van 10.336,50 euro ten titel van winstderving en 10.000,00 euro uit hoofde van commercieel verlies.
2. In besluiten breidt aanlegster haar vordering uit en vordert zij uit hoofde van winstverlies een bedrag van 11.915,35 euro.
Tevens vordert aanlegster dat de ontbinding van de overeenkomst zou worden vastgelegd.
3. De tussen partijen voltrokken koop heeft een grensoverschrijdend karakter zodat het Weens Koopverdrag, nu dit zowel in Duitsland als in België geldt, van toepassing is.
Hierover bestaat overigens tussen partijen geen discussie.
4. Verweerster is van oordeel dat, daar de goederen op 15 april 2002 werden geleverd en voor het eerst bij brief van 27 mei 2002 klachten werden geuit, aanlegster heeft nagelaten de goederen, gelet op de omstandigheden, binnen een zo kort mogelijke termijn te keuren (art. 38 CISG) en heeft nagelaten binnen een redelijke termijn nadat de niet-conformiteit werd vastgesteld de verkoper hiervan in te lichten (art. 39 CISG).
Aanlegster meent, zich beroepend op artikel 38.3 CISG dat het tijdstip, waarop de goederen dienen gekeurd te worden, kan worden uitgesteld tot op het ogenblik dat deze bij de bestemmeling (Rehau) zijn toegekomen.
Artikel 38.3 CISG bepaalt dat wanneer de koper de zaken doorzendt, zonder dat hij redelijkerwijs de gelegenheid heeft gehad deze te keuren en de verkoper ten tijde van het sluiten van de overeenkomst de doorzending kende of behoorde te kennen, de keuring kan worden uitgesteld tot het tijdstip waarop de zaken op de nieuwe bestemming zijn aangekomen.
Of de koper redelijkerwijs de mogelijkheid heeft de goederen te keuren hangt af van hoelang de goederen te zijner beschikking staan voordat ze doorgezonden worden.
Te dezen heeft aanlegster de goederen op 15 april 2002 ontvangen terwijl ze op 27 mei 2002 aan 'Rehau' werden geleverd. M.a.w. de goederen bleven 6 weken in het bezit van aanlegster alvorens ze werden doorgezonden.
In die periode van 6 weken had aanlegster ruimschoots de tijd om de goederen te keuren.
Of de koper redelijkerwijs de mogelijkheid heeft de goederen te keuren hangt ook af van de omstandigheid of ze al dan niet zijn verpakt. Indien de keuring het openbreken van de verpakking meebrengt, die voor het vervoer van de goederen noodzakelijk is, of tot gevolg heeft dat zegels of authentificatiebewijzen moeten worden verwijderd, wordt aangenomen dat de koper niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft gehad de goederen te keuren.
Te dezen ligt geen enkel bewijs voor waaruit kan worden afgeleid dat verpakking, noodzakelijk voor het vervoer, om tot keuring over te gaan diende opengebroken te worden (volgens de bestelling van aanlegster dienden de shirts te worden verpakt in polyzakjes. Uit niets blijkt dat deze zakjes niet gemakkelijk konden geopend en terug gesloten worden). Evenmin is aangetoond dat keuring tot gevolg zou hebben gehad dat zegels of authentificatiebewijzen dienden verwijderd te worden.
Aanlegster kan zich dan ook niet beroepen op de bepalingen van artikel 38.3 CISG.
Zulks houdt in dat de termijn tot keuring van de goederen een aanvang nam op het ogenblik van de levering, hetzij 15 april 2002.
Overigens dient te worden vastgesteld dat aanlegster, na ontvangst, tot keuring van de goederen is overgegaan.
In haar brief van 21 juni 2002 stelt aanlegster immers dat zij onmiddellijk, na ontvangst van de waar, verweerster zou hebben in kennis gesteld van bepaalde gebreken.
De stelling van aanlegster als zou zij de goederen niet aan een nader onderzoek hebben kunnen onderwerpen, daar ze verpakt waren, kan niet worden gevolgd.
Gelet op de gebreken die op zicht konden vastgesteld worden, had aanlegster, ondanks de aanwezige verpakking, nader onderzoek dienen uit te voeren, desnoods steekproefsgewijs (H. Vanhoutte, J. Erauw en P. Wautelet, Het Weens Koopverdrag, Intersentia Rechtswetenschappen, 1997, p. 168, nrs. 5.34, 5.35 en 5.36).
5. Aan de hand van het voorgaande dient te worden vastgesteld dat aanlegster, kort na de levering der goederen op 15 april 2002, bepaalde gebreken heeft opgemerkt en bepaalde gebreken had behoren te ontdekken.
Artikel 39.1 CISG legt aan de koper de verplichting op om, binnen een redelijke termijn na de ontdekking van de non- conformiteit of na het ogenblik waarop de non-conformiteit had moeten ontdekt worden, te protesteren.
Aanlegster heeft in casu, door slechts na verloop van 6 weken, te rekenen vanaf de ontdekking van de gebreken en vanaf het tijdstip waarop de overige gebreken hadden moeten ontdekt zijn, te protesteren, de in artikel 39.1 CISG voorziene redelijke termijn overschreden (S. De Groot, 'Non- conformiteit volgens het Weens Koopverdrag', T.P.R. 1999, 691).
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de bewering van aanlegster, als zou zij verweerster kort na de levering van de gebreken op de hoogte hebben gebracht (hetgeen verweerster ontkent), op geen enkele wijze wordt bewezen.
De vordering van aanlegster, in zoverre gebaseerd op de bepalingen van het Weens Koopverdrag, dient te worden afgewezen.
6. Aanlegster steunt, in ondergeschikte orde, haar vordering op de buitencontractuele aansprakelijkheid van verweerster zoals voorzien in artikel 1382 B.W.
Verweerster verweert zich niet op de eis van aanlegster, gegrond op artikel 1382 B.W.
Uitgaande van het gegeven dat aanlegster haar vordering steunt op artikel 1382 B.W. en verweerster hierop geen repliek voert, kan worden aangenomen dat partijen het eens zijn omtrent het feit dat de op de onrechtmatige daad gesteunde vordering dient beoordeeld te worden volgens het Belgische recht. M.a.w. er kan worden aangenomen dat partijen gekozen hebben voor de toepassing van het Belgische recht.
Een contractpartij kan, wegens een bij de uitvoering van de overeenkomst begane fout slechts dan extracontractueel aansprakelijk worden gesteld, indien de ten laste gelegde fout een tekortkoming uitmaakt, niet van de contractuele verbintenis, doch van de algemene zorgvuldigheidsplicht en indien die fout een andere dan aan de slechte uitvoering van de overeenkomst te wijten schade heeft veroorzaakt (Cass. 14 juni 1971, Arr. Cass. 1971, 1989; Cass. 7 december 1973, Arr. Cass. 1974, 395).
Te dezen toont aanlegster niet aan dat de eventuele door verweerster begane fout een andere fout is dan een tekortkoming van een contractuele verbintenis en bovendien deze fout een andere dan aan de slechte uitvoering van de overeenkomst te wijten schade heeft veroorzaakt.
Derhalve dient ook de vordering van aanlegster, in zoverre gesteund op artikel 1382 B.W., te worden afgewezen.
De voorschriften van de artikelen 2-30 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken werden nageleefd.
Om deze redenen:
De rechtbank,
(...)
Verklaart de eis van aanlegster ontvankelijk, doch ongegrond;
(...)