Article

Afkoop van levensverzekeringen na faillissement, R.D.C.-T.B.H., 2004/6, p. 598-600

FAILLISSEMENT
Gevolgen - Levensverzekering - Gefailleerde natuurlijke persoon begunstigde - Afkoopwaarde
De betaling van de afkoopwaarde aan de gefailleerde na het faillissementsvonnis is geen bevrijdende betaling in hoofde van de verzekeraar, waardoor de verzekeraar een tweede maal zal moeten betalen aan de curator.
FAILLITE
Effets - Assurance vie - Personne physique bénéficiaire en faillite - Valeur de rachat
Le paiement de la valeur de rachat au failli après le jugement de faillite ne constitue pas un paiement libératoire dans le chef de l'assureur, celui-ci se trouve dès lors obligé de payer une seconde foi au curateur.
Afkoop van levensverzekeringen na faillissement
Björn Cloots , Maria-Carolina Vanderhaegen  [1]

1.Het voorwerp van deze bijdrage betreft de omstreden verhouding tussen twee verschillende rechtstakken: het verzekeringsrecht, in het bijzonder de levensverzekering, en het faillissementsrecht. De onderhavige betwisting was immers gerezen naar aanleiding van de betaling van de afkoopwaarde van een levensverzekeringsovereenkomst aan een gefailleerde.

1. De feitelijke achtergrond

2.De heer M.B. werd failliet verklaard bij vonnis d.d. 28 oktober 1997. De gefailleerde verzekeringnemer was zelf begunstigde van de door hem afgesloten levensverzekering. Door de rechtbank werd Meester V. aangesteld als curator. Deze laatste wenste van de verzekeraar de afkoopwaarde van de door de gefailleerde afgesloten levensverzekering te bekomen.

De verzekeraar weigerde dit, stellende dat de afkoopwaarde van de polis pas kon worden uitgekeerd op het ogenblik dat de verzekerde hiertoe zijn schriftelijke toestemming gaf, daar het recht om te opteren voor de afkoop van de polis toebehoort aan de verzekeringnemer persoonlijk en niet aan de curator.

Op 1 juni 1999 vroeg de gefailleerde aan de verzekeraar de uitbetaling van de afkoopwaarde. Ingevolge dit verzoek betaalde de verzekeraar 686.067 BEF en 7.500 BEF uit aan de gefailleerde.

De curator, steunend op het adagium 'qui paie mal, paie deux fois', dagvaardde vervolgens de verzekeraar in betaling van dezelfde bedragen. Op grond van artikel 16 Faill.W. kon er naar zijn mening immers geen sprake zijn van een bevrijdende betaling in hoofde van de verzekeraar.

De rechtbank van koophandel achtte de vordering gegrond en veroordeelde de verzekeraar tot betaling van de afkoopwaarde in handen van de curator.

2. Bespreking

3.Hoewel het verzekeringsrecht en het faillissementsrecht zelden aan elkaar gelieerd worden, rijzen bij het openvallen van een faillissement tal van verzekeringstechnische problemen [2]. De vraag aan wie de verzekeringsmaatschappij de afkoopwaarde van een levensverzekeringsovereenkomst bevrijdend dient te betalen na het faillissement van de verzekerde, staat centraal in de voorliggende zaak.

Het bijzondere aan de levensverzekering is dat de verzekeringnemer nooit tot premiebetaling gedwongen kan worden (art. 104 Wet Landverzekeringsovereenkomst) [3]. De niet- betaling van de premie kan alleen resulteren in de ontbinding van de overeenkomst (afkoop) of in de vermindering van de prestaties van de verzekeraar (reductie) [4]. In wat volgt zal enkel nog stilgestaan worden bij dit recht van afkoop.

Wanneer de verzekeringnemer een einde stelt aan de overeenkomst door de betaling van de premies stop te zetten, kan hij bij gedagtekend en ondertekend schrijven aan de verzekeraar ter kennis brengen dat hij zijn recht van afkoop wenst uit te oefenen (art. 16, § 2, K.B. Leven). De verzekeringnemer kan dit recht in beginsel te allen tijde uitoefenen (art. 16, § 1, K.B. Leven), behoudens wanneer de theoretische afkoopwaarde negatief is [5].

De afkoop impliceert dat de verzekeraar aan de verzekeringnemer de opgebouwde wiskundige reserve uitkeert, meestal onder aftrek van een overeengekomen afkoopvergoeding [6].

4.Het recht van afkoop komt toe aan de verzekeringnemer (art. 114 Wet Landverzekeringsovereenkomst). Het is een persoonlijk recht in de zin van artikel 1166 B.W., dat noch door de echtgenoot, noch door de schuldeisers van de verzekeringnemer kan uitgeoefend worden [7].

Na faillissement wordt het beheer van het vermogen van de gefailleerde in beginsel aan de curator toevertrouwd [8]. Deze laatste wordt door het Hof van Cassatie omschreven als een gerechtelijk lasthebber die bij wet bepaalde machten uitoefent in het belang van zowel de schuldeisers als de gefailleerde [9]. Van het beheer door de curator worden evenwel de persoonlijke schuldvorderingen van de schuldenaar uitgesloten. Bijgevolg kan ook de curator het afkooprecht niet uitoefenen zonder toestemming van de gefailleerde verzekeringnemer. De curator kan deze laatste evenmin dwingen om zijn afkooprecht uit te oefenen [10]. In casu bestond hieromtrent geen betwisting tussen de gedingvoerende partijen.

5.Nu vaststaat dat enkel de gefailleerde natuurlijke persoon het afkooprecht kon uitoefenen, moet nog stilgestaan worden bij de vraag aan wie de afkoopwaarde door de verzekeraar betaald moest worden. De verzekeraar argumenteerde dat het feit dat het keuzerecht voor de afkoop van de verzekering bij de verzekerde ligt, automatisch tot gevolg heeft dat ook de schuldvordering aan de verzekerde persoonlijk behoort en derhalve niet in de boedel terechtkomt.

Deze redenering werd door de rechtbank terecht verworpen wegens strijdigheid met de faillissementswetgeving. Krachtens artikel 16 Faill.W. verliest de gefailleerde immers van rechtswege het beheer over al [11] zijn goederen vanaf de dag van het vonnis van faillietverklaring (de zogenaamde buitenbezitstelling) [12]. Dit geldt zelfs voor de goederen die hij mocht verkrijgen terwijl hij zich in staat van faillissement bevindt, zoals in casu het geval was met de uitbetaalde afkoopwaarde.

Deze bepaling heeft tot gevolg dat alle betalingen aan de gefailleerde gedaan vanaf de dag van het vonnis van faillietverklaring, niet aan de boedel kunnen worden tegengeworpen (art. 16, lid 1, Faill.W.) [13]. De betaling van de afkoopwaarde gedaan aan de gefailleerde na het faillissementsvonnis is bijgevolg geen bevrijdende betaling in hoofde van de verzekeringsmaatschappij, waardoor een tweede maal zal moeten betaald worden in de massa onder het beheer van de curator [14]. Het gegeven dat de uitoefening van het afkooprecht een persoonlijk recht is, doet hieraan geen afbreuk. De gefailleerde beslist weliswaar autonoom of hij zijn afkooprecht uitoefent, maar zodra hij hiertoe overgaat, komt de afkoopwaarde in de massa terecht [15].

Ook op grond van artikel 1240 B.W. zou een verzekeraar hiertegen geen overtuigende argumentatie kunnen voeren. Dit artikel veronderstelt immers dat de solvens te goeder trouw betaalt. Na faillissement van de verzekerde is dit uitgesloten, gezien de publiciteitsmaatregelen verbonden aan een vonnis van faillietverklaring (art. 38 Faill.W.).

In casu werd door de verzekeraar bovendien geenszins betwist dat hij op de hoogte was van het faillissement van de Heer M.B. Vóór de betwiste betaling had hij immers nog correspondentie van de curator ontvangen.

6.Welke zou nu de oplossing van dit geschil geweest zijn, indien niet de verzekeringnemer zelf, doch een derde de begunstigde van de levensverzekering was? Een onderscheid moet gemaakt worden al naargelang de derde-begunstigde het beding te zijnen behoeve reeds aanvaard heeft of niet.

Na aanvaarding van de begunstiging is voor de uitoefening van het recht van afkoop de toestemming van de begunstigde vereist (art. 114, lid 2, Wet Landverzekeringsovereenkomst). De uitgekeerde afkoopwaarde behoort de derde toe en valt buiten de boedel. Doordat het recht op de verzekeringsprestatie rechtstreeks de begunstigde toekomt, beschikt deze immers over een eigen recht. Hij ontsnapt aan elke samenloop met de schuldeisers van de verzekeringnemer [16].

Indien de derde-begunstigde het beding nog niet aanvaard heeft, liggen de kaarten enigszins anders. In deze hypothese zou de verzekeringnemer de begunstiging nog kunnen herroepen (art. 112 Wet Landverzekeringsovereenkomst), waardoor de toestemming van de begunstigde voor de uitoefening van het afkooprecht niet langer vereist is en de afkoopsom in de boedel terechtkomt. Het recht van herroeping is een persoonlijk recht dat uitsluitend de verzekeringnemer toekomt. Het kan noch door zijn schuldeisers, noch door de curator uitgeoefend worden [17].

Besluit

7.Dit vonnis sluit aan bij de algemeen geldende opvatting terzake in de rechtspraak en de doctrine. Een diligente verzekeraar moet er zich derhalve voor hoeden de afkoopwaarde van de levensverzekering uit te betalen aan de gefailleerde verzekeringnemer, die zelf de begunstigde van de verzekeringspolis is. Doet hij dit wel, dan zal hij door de curator gedwongen kunnen worden nogmaals in zijn handen te betalen, terwijl de terugvordering van het ten onrechte aan de gefailleerde betaalde, op zowel een praktische als een juridische barrière zal stoten. De verzekeraar kan de terugvordering immers niet baseren op de rechtsfiguren van de onverschuldigde betaling of de vermogensverschuiving zonder oorzaak, want een betaling is niet onverschuldigd en een vermogensverschuiving is niet zonder oorzaak, wanneer zij hun oorsprong vinden in de wet of de overeenkomst [18].

De moraal van het verhaal zou kunnen zijn dat een gefailleerde zijn recht van afkoop best slechts uitoefent nadat de rechtbank van koophandel hem verschoonbaar [19] heeft verklaard (art. 80, lid 2, Faill.W.) [20]. Deze tactiek biedt evenwel geen soelaas voor een gefailleerde die niet verschoonbaar wordt verklaard. Hij zal een eventuele rehabilitatie [21] moeten afwachten (art. 109, lid 1, Faill.W.). Ook hier geldt 'opoioV biazetai, skontajtei[22].

[1] Björn Cloots is advocaat-stagiair en Maria-Carolina Vanderhaegen is licentiaat in de rechten.
[2] J. Ernault, 'Les assurances et le droit de la faillite', De Verz. 1985, 603; J. Ernault, Le droit de l'assurance-vie, Brussel, Bruylant, 1987, 276; H. Geinger, P. Colle en C. Van Buggenhout, 'Overzicht van rechtspraak (1975-1989). Het faillissement en het gerechtelijk akkoord', T.P.R. 1991, 509; F. Ponet e.a., De landverzekeringsovereenkomst. Praktische commentaar bij de wet van 25 juni 1992, Deurne, Kluwer, 1993, 489 e.v.; P. Colle en P. Vanlerberghe, 'Verzekeringen en faillissement', De Verz. 1997, 7; A. Zenner, Dépistage, faillites & concordats, Brussel, Larcier, 1998, 1184 p.; B. Windey, 'Verzekeringnemer in de nieuwe insolventiewetgeving', in H. Cousy, H. Claassens en C. Van Schoubroeck (ed.), Actualia Verzekeringen, Reeks CRIS 13, Antwerpen, Maklu, 2000, 309 e.v.
[3] De niet-betaling van de premie kan nooit aanleiding geven tot een gedwongen tenuitvoerlegging vanwege de verzekeraar.
[4] P. Colle, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia Rechtswetenschappen, 2001, 222-223.
[5] Ibid., 226.
[6] L. Schuermans, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia Rechtswetenschappen, 2001, 412.
[7] Brussel 23 februari 1987, T.B.H. 1987, 685; J. Ernault, Droit de l'assurance-vie, Brussel, Bruylant, 1987, 212.
[8] R. Bützler, M.C. De Meue, M. Flamee en H. Geinger, Inleiding tot het handelsrecht, Brugge, die Keure, 1998, 220.
[9] Cass. 16 februari 1995, R.W. 1995-96, 88.
[10] P. Colle, o.c., 227; J. Ernault, 'Les assurances et le droit de la faillite', De Verz. 1985, 603; P. Colle en P. Vanlerberghe, l.c., 615; J. Ernault, o.c., 276.
[11] Hierop voorziet art. 16, lid 2 en 3 Faill.W. een uitzondering voor de goederen en rechten vermeld in de artt. 1408-1412 Ger.W. De afkoopwaarde van een levensverzekering wordt in deze wetsbepalingen evenwel niet genoemd.
[12] Cass. 16 februari 1995, R.W. 1995-96, 88; Brussel 1 oktober 1985, J.T. 1986, 344; H. Geinger, C. Van Buggenhout en C. Van Heuverswyn, 'Overzicht van rechtspraak. Het faillissement en het gerechtelijk akkoord (1990-1995)', T.P.R. 1996, 984; A. Zenner, o.c., 268; K. Byttebier, Faillissement en Gerechtelijk Akkoord, Antwerpen, Maklu, 1998, 71; P. Gérard, J. Windey en M. Grégoire, Le concordat et la faillite. Lois des 17 juillet et 8 août 1997, Brussel, Larcier, 1998, 187.
[13] R. Bützler, M.C. De Meue, M. Flamee en H. Geinger, o.c., 221.
[14] Brussel 9 maart 1960, Pas. 1961, II, 151; H. Geinger, P. Colle en C. Van Buggenhout, 'Overzicht van rechtspraak (1975-1989). Het faillissement en het gerechtelijk akkoord', T.P.R. 1991, 509.
[15] P. Colle en P. Vanlerberghe, l.c., 33; P. Colle, o.c., 227; B. Windey, l.c., 318; M. Fontaine, Het verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 1999, 246; J. Ernault, 'Les assurances et le droit de la faillite', De Verz. 1985, 276.
[16] P. Colle, o.c., 209.
[17] Ibid., 212.
[18] A. Van Oevelen, 'Kroniek van het verbintenissenrecht (1985-1992)', R.W. 1992-93, 1249 e.v.
[19] De verschoonbaarheid impliceert dat de schuldeisers na de sluiting van het faillissement de gefailleerde niet meer kunnen aanspreken. Ten gevolge van de Reparatiewet faillissement van 4 september 2002 (B.S. 21 september 2002) spreekt de rechtbank de verschoonbaarheid uit van de ongelukkige gefailleerde (natuurlijke persoon) die te goeder trouw handelde behalve in geval van gewichtige omstandigheden, met bijzondere redenen omkleed. A. De Wilde, 'Reparatiewet faillissement', R.W. 2002-03, 570; M. Vanmeenen, 'Reparatiewet faillissement', T.V.W. 2002, 401.
[20] R. Bützler, M.C. De Meue, M. Flamee en H. Geinger, o.c., 253.
[21] Door het faillissement wordt de gefailleerde getroffen door een aantal burgerlijke, professionele en politieke onbekwaamheden. De rehabilitatie heeft tot doel om de gefailleerde in al zijn rechten te herstellen. Rehabilitatie is, net zoals de verschoning, een recht: rechtspraak en doctrine zijn van oordeel dat de rehabilitatie moet worden toegekend indien de ex-gefailleerde (fysieke persoon) bewijst dat hij de verschuldigde bedragen heeft voldaan. M. Vanmeenen, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Deurne, Kluwer, artt. 109-114 Faill.W., 10 p.
[22] 'Haast en spoed zijn zelden goed'.