Article

Hof van Beroep Brussel, 28/01/2003, R.D.C.-T.B.H., 2004/6, p. 559-560

Hof van Beroep Brussel 28 januari 2003

CONCESSIE
Verkoopconcessie - Afwezigheid van geschrift - Redelijke opzeggingstermijn - Beoordelingscriteria - Invloed van de duur van de concessie - Uitwinningsvergoeding - Invloed van het duurzaam karakter van de producten
Voor het bestaan van een verkoopconcessieovereenkomst is niet vereist dat deze bij geschrift is opgemaakt. Bij gebrek aan een geschrift dat door de partijen ondertekend is volstaat voor het bewijs van het stilzwijgend akkoord van de concessienemer met een bepaalde clausule niet dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze clausule in een ontwerp van de overeenkomst.
Gezien de korte duur van de concessie (27 maanden) moet een opzeggingstermijn van 6 maanden als redelijk worden beschouwd.
Het duurzaam karakter van de producten die het voorwerp van de concessie uitmaken en het feit dat de bestaande klanten bijgevolg nauwelijks geneigd zijn om in de volgende jaren nieuwe bestellingen te plaatsen vormen geen beletsel voor de toekenning van een vergoeding voor de cliënteel.
CONCESSION
Vente - Absence d'écrit - Préavis raisonnable - Critères d'appréciation - Incidence de la durée de la concession - Indemnité de clientèle - Incidence du caractère durable des produits
Une convention de concession de vente ne requiert pas, pour exister, d'être constatée par écrit. En l'absence d'un écrit signé par les parties, le fait que, à l'occasion de négociations, le concessionnaire n'ait pas exprimé d'objection à l'encontre d'une clause figurant dans un projet de contrat soumis par le concédant, ne suffit pas à prouver l'accord implicite du concessionnaire sur le contenu de cette clause.
Compte tenu de la brièveté de la concession (27 mois), un préavis de 6 mois doit être considéré comme raisonnable.
Le caractère durable des produits faisant l'objet de la concession et le fait qu'en conséquence les clients existants ne sont guère susceptibles de passer de nouvelles commandes avant plusieurs années ne font pas obstacle à l'octroi d'une indemnité de clientèle.

Völker Möbelproduktionsgesellschaft mbh / BVBA Patiënt Plus

Zet.: P. Blondeel (voorzitter), S. Raes en B. Lybeer (raadsheren)
Pl.: Mrs. B. Paklons loco G. Martin en J. Verlinden
Voorwerp van het hoger beroep

1. Geïntimeerde, die toen, de naam BVBA Patiënt Plus Völker Belgium droeg, heeft appellante bij gerechtsdeurwaardersexploot van 9 juni 1998 gedagvaard.

  1. Zij deed gelden:

  2. dat zij vanaf midden 1995 exclusief verdeler voor België was van de producten van appellante, meer bepaald ziekenhuisbedden en verzorgingsbedden;
  3. dat appellante bij brief van 5 augustus 1997 aan die exclusiviteit een einde had gesteld, door te melden dat zij tevens een andere Belgische verdeler had aangesteld;
  4. dat appellante per brief van 8 oktober 1997 de overeenkomst met geïntimeerde eenzijdig heeft beëindigd; en
  5. dat zij, bijgevolg, aanspraak kon maken op de bescherming van de concessienemer bij eenzijdige beëindiging van een exclusieve distributieovereenkomst, voornamelijk op de billijke vergoeding in de plaats van een opzeggingstermijn, en op de billijke bijkomende vergoeding, waarin de Wet van 27 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop voorziet.

(...)

Beoordeling

8. Völker betwist dat zij met Patiënt Plus verbonden was door een voor onbepaalde tijd verleende concessie voor alleenverkoop. Deze kwalificatie is noodzakelijk voor de toepassing van de bescherming van de concessienemer, waarin de Wet van 27 juli 1961 voorziet.

Het bestaan van een reeks opeenvolgende verkoopovereenkomsten van Völker aan Patiënt Plus, in het raam van een continue en georganiseerde handelsrelatie, is vereist.

Het lijdt geen twijfel dat zo'n relatie bestaan heeft. Patiënt Plus is de enige verdeler van de ziekenhuis- en rusthuisbedden en toebehoren van Völker in België geweest.

De door Patiënt Plus verwezenlijkte omzet alleen reeds doet van de vereiste relatie blijken: deze vermeerderde van 28.104.047 BEF (thans 696.681,13 euro) voor de periode van 31 juli 1995 tot 31 december 1996), of ongeveer 19.800.000 BEF (thans 490.829,18 euro) op jaarbasis, tot 52.736.272 BEF (thans 1.307.298,03 euro) voor de periode van 1 januari 1997 tot aan de opzegging op 8 oktober 1997.

Voorts verwijst Patiënt Plus terecht naar de stukken waaruit de voortdurende samenwerking tussen Völker en Patiënt Plus voor afzet van Völker-producten op de Belgische markt blijkt.

Völker betwist het bestaan van die handelsrelatie overigens niet, en heeft haar zelfs expliciet bevestigd in een brief aan Patiënt Plus van 9 november 1995.

Völker werpt op dat geen distributieovereenkomst ondertekend werd, hetgeen te wijten zou zijn geweest aan Patiënt Plus, die eerst niet heeft gereageerd op de toezending van het ontwerp, en het vervolgens met het ontwerp op tal van punten oneens was. Een geschreven overeenkomst is voor de toepassing van de Alleenverkoopwet van 1961 echter niet vereist.

Völker wijst er bovendien op dat Patiënt Plus net geen bezwaar heeft gemaakt tegen het beding in het ontwerp, waarbij de duur van de overeenkomst werd beperkt tot drie jaar met ingang van 1 januari 1996, zodat partijen geacht moeten worden over die termijn wilsovereenstemming te hebben bereikt. Daaruit zou voortvloeien dat de alleenverkoopconcessieovereenkomst niet van onbepaalde duur was, zodat zij buiten het toepassingsgebied van de Alleenverkoopwet dient te blijven.

Terecht werpt Patiënt Plus evenwel tegen dat, zo die impliciete instemming al aan haar toegeschreven kan worden, hetgeen zij betwist, het sluiten van een overeenkomst voor bepaalde duur tijdens de loop van een overeenkomst voor onbepaalde duur de toepassing van de Alleenverkoopwet niet kan uitsluiten.

(...)

11. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat Völker een alleenverkoopconcessie in de zin van de Wet van 27 juli 1961 eenzijdig en onmiddellijk beëindigd heeft.

Bijgevolg kan Patiënt Plus aanspraak maken op een billijke vergoeding ter vervanging van een redelijke opzeggingstermijn (art. 2 Wet 27 juli 1961), en moet daarenboven nagegaan worden of haar niet tevens een billijke bijkomende vergoeding moet worden toegekend, indien de voorwaarden gesteld in artikel 3 van de Wet van 27 juli 1961 vervuld zijn.

De eerste rechter heeft beslist dat een opzeggingstermijn van 9 maanden redelijk ware geweest. Patiënt Plus vraagt de bevestiging van die beslissing.

De bovenvermelde omzet geeft blijk van aanzienlijke inspanningen door Patiënt Plus.

De producten van Völker staan hoog aangeschreven in de markt van de geneeskundige zorg en de sector van rust- en verzorgingstehuizen. Op het ogenblik van de eenzijdige beëindiging zou Patiënt Plus niet gemakkelijk aangesteld zijn als concessienemer door een concessiegever die een kwalitatief gelijkaardig product, met vergelijkbare afzetmogelijkheden, te bieden had.

Patiënt Plus heeft dan ook recht op een opzeggingstermijn van meerdere maanden. Gelet op de eerder beperkte duur van de overeenkomst zelf, ongeveer 27 maanden, is 9 maanden echter overdreven. Het past de opzeggingstermijn in redelijkheid te bepalen op 6 maanden.

(...)

13. De billijke bijkomende vergoeding, waarin artikel 3 van de Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 voorziet, bestaat onder meer uit een vergoeding voor de bekende meerwaarde inzake cliënteel die door de concessiehouder is aangebracht en die aan de concessiegever blijft na de beëindiging van de overeenkomst.

Patiënt Plus heeft als eerste de producten van Völker op intensieve wijze verdeeld in België. Aldus heeft Patiënt Plus op relatief korte tijd een doorbraak in die markt verwezenlijkt, die Völker na de beëindiging van de concessie ten goede blijft komen.

Völker werpt weliswaar op dat haar bedden en bijhorende uitrusting gedurende zeer lange tijd gebruikt kunnen worden, zodat een koper niet snel een nieuwe bestelling plaatst. Het is echter niet omdat een nieuwe bestelling vele jaren op zich kan laten wachten, dat de koper geen klant is die door Patiënt Plus werd aangebracht, en die voor Völker verworven is.

Daarenboven wijst Patiënt Plus er terecht op dat, nu zij een toegang tot de eerder gesloten relevante markt verworven heeft, Völker naambekendheid heeft gekregen bij andere mogelijke afnemers - ziekenhuizen of rusthuizen die verbonden zijn met instellingen die reeds Völker-producten hebben gekocht -, die na de beëindiging van de concessie klant kunnen worden.

De producten van Völker blijken dermate hoogwaardig te zijn, dat zij, voor het specifieke gebruik waarvoor zij bestemd zijn, in dat marktsegment geen ernstige concurrentie te vrezen hebben.

Een vergoeding voor cliënteel dient dan ook te worden toegekend.

De berekening van de vergoeding kan afhankelijk zijn van het resultaat van het deskundigenonderzoek.

(...)