Article

Het Arbitragehof stelt het recht vast van de merkhouder om een beslag inzake namaak te leggen, R.D.C.-T.B.H., 2004/6, p. 534-535

SAISIE
Saisie-contrefaçon - Article 1481 du Code judiciaire - Contrefaçon en matière de marques - Principe d'égalité et de non-discrimination - Article 13bis de la LBM - Saisie-contrefaçon ouverte aux titulaires de marques
L'article 1481, alinéa 1er, du Code judiciaire, en tant qu'il est interprété en ce sens qu'il exclut les titulaires d'une marque de la procédure de saisie en matière de contrefaçon, n'est pas compatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution.
Il y a lieu, toutefois, de tenir compte de l'article 13bis de la LBM, aux termes duquel les dispositions du droit national relatives aux mesures conservatoires sont applicables. En droit belge, celles-ci comprennent la procédure de saisie en matière de contrefaçon.
Interprété en ce sens qu'il n'exclut pas les titulaires d'une marque de la procédure de saisie en matière de contrefaçon, l'article 1481, alinéa 1er, du Code judiciaire n'est pas incompatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution.
BESLAG
Beslag inzake namaak - Artikel 1481 Gerechtelijk Wetboek - Namaak inzake merken - Beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie - Artikel 13bis BMW - Beslag inzake namaak ook voor merkhouders
In zoverre artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek in die zin wordt geïnterpreteerd dat het de merkhouders uitsluit van de procedure van beslag inzake namaak, is het niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Er dient evenwel rekening te worden gehouden met artikel 13bis van de BMW, naar luid waarvan de bepalingen van het nationale recht omtrent middelen van bewaring van zijn recht van toepassing zijn. In het Belgisch recht maakt de procedure van beslag inzake namaak daarvan deel uit.
In die zin geïnterpreteerd dat het de merkhouders niet uitsluit van de procedure van beslag inzake namaak, is artikel 1481, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Het Arbitragehof stelt het recht vast van de merkhouder om een beslag inzake namaak te leggen
Andrée Puttemans  [1]

Dit arrest ligt in de lijn van de rechtspraak van het Arbitragehof in verband met intellectuele rechten, ingezet door het arrest van 9 januari 2002 [2] waarbij het hof voor recht heeft gezegd dat artikel 96 WHPC de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in die mate dat het de stakingsvordering voor daden van namaking die vallen onder de wetten betreffende de merken uitsluit [3]. Dit eerste arrest werd volledig bevestigd door een beslissing d.d. 29 oktober 2003 (B.S. 13 februari 2004, p. 8891) over de Wet van 21 oktober 1992 betreffende de misleidende reclame inzake de vrije beroepen, die een bepaling bevatte in dezelfde bewoordingen als deze van artikel 96 WHPC.

Ditmaal betreft het geschil een andere procedure ter bescherming van intellectuele rechten: het beslag inzake namaak, geregeld in de artikelen 1481-1488 Ger.W. Deze procedure is niet uitdrukkelijk voorzien voor de houders van merken (zie de tekst van art. 1481, 1ste al. van het Ger.W., aangehaald in het arrest). Evenwel neemt het Arbitragehof zeer duidelijk standpunt in, door de norm waarvan het hof de grondwettelijkheid moet beoordelen, tegen de gangbare mening in [4] te interpreteren, en vast te stellen dat die procedure toegankelijk is voor merkhouders via de bewarende maatregelen bedoeld in artikel 13bis van de Benelux Merkenwet.

Volgens het hof is artikel 1481 van het Ger.W., alzo geïnterpreteerd, niet strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Indien daarentegen diezelfde bepaling zo zou moeten worden gelezen dat zij de merkhouders uitsluit van de procedure van beslag inzake namaak, zou zij ongrondwettelijk zijn.

Deze beslissing zal ieder met vreugde stemmen die zich voorheen in de praktijk behielp met de procedure in kort geding of, in geval van absolute noodzaak, op eenzijdig verzoekschrift, om de aanstelling van een sekwester (art. 584, al. 4, 1?, van het Ger.W.) of een deskundige (artt. 584, 2? en 962 van hetzelfde Wetboek) te bekomen [5].

Het verdient de aandacht dat, enerzijds, de zeer recente richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten [6] de Lidstaten, in artikel 7, zal verplichten voor alle intellectuele rechten te voorzien in een procedure vergelijkbaar met onze procedure van beslag inzake namaak, en dat, anderzijds, het voorontwerp van wet betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de bescherming van bepaalde intellectuele rechten, thans in voorbereiding, onder andere een belangrijke hervorming van de procedure van beslag inzake namaak voorziet, waaronder de toepasselijkheid voor alle intellectuele rechten [7].

Meer algemeen is de wetgever vandaag duidelijk gewaarschuwd: men kan de titularis van een intellectueel recht geen efficiënt middel ter verdediging van zijn rechten ontnemen; elke wettelijke norm voor het afdwingen van de bescherming van een intellectueel recht, moet afgestemd zijn op deze die gelden voor andere intellectuele rechten, tenzij de ongelijkheid in de wet beantwoordt aan alle grondwettelijke voorwaarden die uit de omvangrijke rechtspraak van het Arbitragehof blijken.

[1] Docente aan de ULB. Advocate (De Corte & Puttemans).
[2] T.B.H. 2002, p. 842.
[3] Dit arrest en zijn gevolgen heb ik eerder in dit tijdschrift becommentarieerd: 'Action en cessation, Cour d'arbitrage et droits intellectuels: d'où venons-nous, où en sommes-nous, où allons-nous?', T.B.H. 2002, p. 812 tot 818.
[4] In de zin van het Arbitragehof kan men hooguit een beschikking van de beslagrechter te Brugge aanhalen, bevestigd door het Hof van Beroep te Gent, zoals het hier besproken arrest, gesteund op art. 13bis, al. 2 van de BMW: Rb. Brugge (beslr.) 28 april 1998, T.B.H.-Actualiteiten, p. 416, kritische noot van B. Michaux; Gent 22 februari 2000, R.W. 2000-01, p. 664.
[5] Dergelijke procedures zijn duidelijk niet aangepast voor intellectuele rechten. Betreurenswaardige voorvallen werden enkele jaren geleden beschreven onder de titel: 'Trois présidents du même tribunal de commerce de Bruxelles et trois décisions concernant la même atteinte alléguée à une marque en à peine trois mois', I.R. D.I. 1999, p. 183-184 (zie de beslissingen in kwestie, l.c., p. 185 tot 195 en het artikel van Y. Van Couter, 'De ne bis in idem exceptie en de prima facie beoordeling van een beweerde merkinbreuk door de Voorzitter zetelend in kortgeding', l.c., p. 161-168).
[6] Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004, PB 30 april 2004, L 157/45.
[7] Deze tekst kan worden geraadpleegd op het volgende adres: http://mineco.fgov.be/intellectual_property/patents/news/counterfeiting_fr.htm.