Hof van Beroep Antwerpen 8 november 2001
COMMISSIONNAIR
Expediteur - Douaneagent - Geen verplichting om een procedure in te stellen tegen de douanediensten
Overeenkomstig de regels inzake lastgeving heeft de douaneagent die gehouden was tot de betaling van het nagevorderde bedrag aan de douanediensten - een feit waarvan de invoerder op de hoogte was - bij gebrek aan een uitdrukkelijke regeling dienaangaande recht op de terugbetaling van dit bedrag ten laste van deze invoerder zonder dat hij gehouden was tot het instellen van een procedure tot terugvordering tegen de douanediensten.
|
COMMISSIONNAIRE
Expéditeur - Agent en douane - Absence d'obligation de prendre l'initiative d'un recours contre la douane
Conformément aux règles du mandat, l'agent en douane, tenu de payer à la douane les rectifications douanières, dont l'importateur est avisé, a droit au remboursement de ses décaissements à charge de l'importateur, sans être tenu, en l'absence d'instructions expresses, d'exercer une action en remboursement à charge de la douane.
|
Ly-Chi-Minh Import-Export / Circle Freight
Zet.: E. Hulpiau (voorzitter), J. Embrechts en A. De Proost (raadsheren) |
Pl.: Mrs. G. Bogaert en L. De Daele |
(...)
De douanediensten hebben een navordering gedaan omdat volgens hen de door appellanten ingevoerde goederen aan een hoger tarief onderworpen waren dan bij de inklaring opgegeven. De bijkomende rechten werden geïnd bij geïntimeerde die optrad als expediteur en borg voor de invoerder. Deze bijkomende rechten werden door geïntimeerde aan appellanten gefactureerd en maken het voorwerp uit van huidig geschil.
Krachtens artikel 1999 B.W. is de lastgever gehouden de lasthebber te vergoeden voor de voorschotten en kosten die deze tot uitvoering van de lastgeving heeft gedaan.
Deze verplichting wordt niet aangetast door de bewering dat de kosten en voorschotten geringer hadden kunnen zijn. Enkel ingeval van schuld vanwege de lasthebber kan de lastgever zich aan zijn verplichting tot teruggave onttrekken (art. 1999, 2 B.W.).
De beslissing van de douanediensten dat de goederen aan een hoger tarief moesten worden ingevoerd, is een feit waaraan geïntimeerde geen schuld heeft.
De beslissing tot invoering van de goederen aan een bepaald tarief en wie van partijen deze beslissing heeft genomen, is in het kader van huidig geschil dan ook niet relevant.
Wel betwist is wie van partijen, de invoerder of de expediteur, het initiatief moest nemen om de heffing te betwisten en het beweerdelijk teveel betaalde moest terugvorderen. Appellanten weigeren betaling van de litigieuze facturen omdat geïntimeerde hun onvoldoende bijstand heeft verleend en in het bijzonder geen vordering tot teruggave tegen de fiscus heeft gericht.
Aangezien appellanten voorhouden dat het aan geïntimeerde behoorde een geding te voeren tot terugvordering van de beweerdelijk teveel betaalde invoerrechten, moeten zij het bewijs leveren dat dergelijke taak behoorde tot de contractuele verplichtingen van geïntimeerde als expediteur waarop zij beroep deden.
Niet bewezen is dat dergelijke verplichting tot de algemene verbintenissen van de expediteur behoort. Geen der partijen verwijst naar bestaande algemene voorwaarden die mogelijk toepasselijk zijn op de contractuele verhouding tussen partijen. Evenmin wordt aangetoond dat deze verplichting tot de concrete contractuele afspraken van partijen behoorde ingevolge een uitdrukkelijk beding hetzij van bij het begin van de overeenkomst hetzij nadien toegevoegd door een bijzondere opdracht daartoe. Beweringen in die zin (geuit ter zitting) worden niet gestaafd door stukken noch wordt bewijsaanbod gedaan.
Het bewijs ontbreekt dan ook dat geïntimeerde een fout heeft begaan door geen procedure tot terugvordering tegen de Belgische Staat te voeren.
Voor het overige staat vast dat appellanten op de hoogte waren van de navordering van de Douanediensten hetgeen onomstotelijk volgt uit het PV dat door de ambtenaren van de douane en accijnzen op 26 februari 1997 werd opgesteld en waarin de heer Nguyen ondervraagd werd en welk PV aan de 'overtreders' werd meegedeeld.
Bij aangetekende brief van 6 april 1998 (het bewijs van aangetekende verzending is afgestempeld op 10 april 1998) heeft geïntimeerde de situatie nogmaals uitgelegd, heeft appellanten aangemaand de facturen te betalen en heeft meteen ook aan appellanten aangeraden een procedure tegen de douanediensten aan te vatten.
Aldus blijkt dat appellanten volledig geïnformeerd waren over de grond van de zaak, over de mogelijkheid tot het nemen van gerechtelijke stappen om de aanslag te betwisten en over het feit dat geïntimeerde niet uit eigen initiatief zou handelen.
Geen fout is dan ook bewezen in de uitvoering van de overeenkomst in hoofde van geïntimeerde.
In die omstandigheden is de vordering terecht gegrond verklaard.
Om die redenen:
Het hof,
(...)
Verklaart het hoger beroep ongegrond;
Bevestigt het bestreden vonnis;
(...)