Article

Hof van Beroep Gent, 10/11/2003, R.D.C.-T.B.H., 2004/4, p. 405-407

Hof van Beroep Gent 10 november 2003

ZEKERHEDEN - EIGENDOMSVOORBEHOUD
Artikel 101 Faill.W. - Aannemingsovereenkomst - Geen eigendomsvoorbehoud
Artikel 101 Faillissementswet, dat betrekking heeft op het beding dat de eigendomsoverdracht opschort tot de volledige betaling van de prijs, viseert de betaling van de prijs van het roerend goed. Schuldvorderingen voor werken verricht uit hoofde van een aannemingsovereenkomst, zelfs wanneer deze met de plaatsing van het concrete roerend goed te maken hebben, vallen daar niet onder.
SÛRETÉS - RÉSERVE DE PROPRIÉTÉ
Article 101 L.Faill. - Contrat d'entreprise - Pas de réserve de propriété
Article 101 de la loi sur la faillite, qui concerne la clause de réserve de propriété jusqu'au paiement intégral du prix, vise le paiement du prix du bien meuble. Des créances pour des travaux effectués du chef d'un contrat d'entreprise ne rentrent pas dans le champ d'application de l'article 101 de la loi sur la faillite, même lorsque ces travaux concernent l'installation effective du bien meuble.

BVBA Bulteel / J. Vander Schelden, E. Flamee, J. De Vuyst q.q. en NV Fortis Bank

Zet.: P. Vanherpe (raadsheer)
Pl.: Mrs. L. Blockeel, S. Van De Putte en S. Beele

(...)

Partijen zijn gehoord in openbare terechtzitting en het hof heeft kennis genomen van hun stukken en besluiten.

Het hoger beroep tegen het vonnis d.d. 13 juni 2002 gewezen door de Rechtbank van Koophandel te Oudenaarde is tijdig en regelmatig naar de vorm.

De vrijwillige tussenkomst door de NV Fortis Bank, verricht met verzoekschrift neergelegd op 29 oktober 2002 is eveneens ontvankelijk.

De ontvankelijkheid van haar vrijwillige tussenkomst wordt door niemand betwist.

De NV Fortis Bank is hypothecair schuldeiser.

Haar rechten kunnen aangetast worden door het eigendomsvoorbehoud dat door de appellante wordt gevorderd.

I. De eerste rechter zegt voor recht dat de schuldvordering van de BVBA Bulteel, appellante, wordt opgenomen in het gewoon passief van het faillissement van de NV Herzotrans- De Schelde voor de som van 42.695,15 EUR.

De appellante wordt veroordeeld tot de gerechtskosten.

De vordering vanwege appellante tot het horen erkennen van haar eigendomsrecht wordt afgewezen als ongegrond, daar de kwestieuze goederen onroerend zijn geworden door incorporatie (cf. art. 101, Faillissementswet).

De vordering tot opname in het bevoorrecht passief wordt ook afgewezen als ongegrond, eveneens omdat zij onroerend zijn geworden door incorporatie.

II. A. De BVBA Bulteel, appellante, vordert de vernietiging van het bestreden vonnis en in eerste orde de opname in het bevoorrecht passief voor 42.695,15 EUR, meer de wettelijke en gerechtelijke intresten vanaf 21 februari 2002.

Ondergeschikt vraagt zij:

'Minstens de vordering op grond van eigendomsvoorbehoud te aanzien als een vordering tot opname pro memorie in het bevoorrecht passief ten bedrage van 42.695,15 euro provisioneel meer de wettelijke intresten vanaf 21 februari 2002.

Te zeggen voor recht dat verzoekster eigenaar is van de geleverde goederen die niet zijn geïncorporeerd, zoals vermeld op de onbetaalde facturen en bijlagen van de onbetaalde facturen dienvolgens geïntimeerden q.q. te veroordelen tot afgifte van alle materialen en dit binnen de 14 dagen na betekening van het tussen te komen arrest en dit onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 euro per dag en per voorwerp vertraging.

Verder geïntimeerden q.q. te veroordelen om ten titel van schadevergoeding hoofdens waardeverlies en sleet alsook hoofdens kosten voor weghalen van de materialen te betalen de som van 1.000 euro provisioneel.

En in de mate dat geïntimeerden q.q. de materialen wensen te behouden, hen te veroordelen om aan verzoekster te betalen de som van één euro provisioneel.

Minstens:

a) een deskundige aan te stellen met als opdracht:

Zich ter plaatse te begeven bij de gefailleerde, de partijen te horen, de uitgevoerde constructie en werken geleverd door gedaagde te beschrijven en technisch advies te verstrekken nopens de werkelijke incorporatie van de geleverde materialen.

De kostprijs van de materialen die roerend zijn gebleven te bepalen met inbegrip van de kosten van levering en plaatsing.

De kostprijs van de noodzakelijke verwijderingswerken te ramen van de door verzoekster geleverde materialen alsook de schade aan deze materialen.

De waardevermindering van de materialen en alle andere welkdanige schade te bepalen sinds datum van faillissement.

De gebruiksvergoeding sinds datum van faillissement van deze materialen te bepalen tot datum van weghaling en/of overname.

(. . .)

b) geïntimeerden q.q. verbod op te leggen nog verder de materialen die eigendom zijn van verzoekster zoals omschreven in de aangifte van schuldvordering te gebruiken en/of aan derden ter beschikking te stellen en/of te verhuren en dit binnen de 8 dagen na betekening van het tussen te komen arrest en dit onder verbeurte van een dwangsom van 5.000 euro per dag'.

B. De curatoren, geïntimeerden q.q., vragen de afwijzing van het hoger beroep als ongegrond en de bevestiging van het bestreden vonnis.

C. De NV Fortis Bank, in de beroepsprocedure vrijwillig tussenkomende partij, vraagt dat voor recht zou worden gezegd dat de appellante zich niet kan beroepen op de door haar ingeroepen voorrechten en bijgevolg de bevestiging van het vonnis a quo op dit punt.

Beoordeling
I. Eigendomsvoorbehoud - toepassing artikel 101 Faillissementswet

A.a. Het is niet bewezen dat het eigendomsvoorbehoud is overeengekomen uiterlijk op het ogenblik van de levering van de respectieve goederen.

De appellante legt onder haar stukken nr. Al en A2 'prijsopgaven' voor, aan de achterzijde waarvan er onder de 'algemene verkoopsvoorwaarden' onderaan staat:

'6. Eigendomsvoorbehoud: De goederen blijven onze eigendom, zolang de verschuldigde bedragen niet volledig zijn voldaan. Bij gebreke van volledige betaling van de facturen, verbindt de koper zich tot teruggave van goederen ervan en hij zal de kosten, om de goederen desgevallend terug in staat te stellen, dragen'.

De appellante toont niet aan dat zij deze respectieve prijsopgaven samen met de achterzijde zoals door haar onder haar stukken afgedrukt, vooraf heeft medegedeeld aan de gefailleerde vennootschap.

Aan de voorzijde van de prijsopgaven staat overigens geen enkele verwijzing naar de c.q. bedrukte achterzijde ervan.

Aldus is niet bewezen dat de gefailleerde kennis had van de clausule van eigendomsvoorbehoud, zodat diens in voorkomend geval stilzwijgende instemming ermee geenszins vastligt.

b. Uit de stukken door de appellante onder nr. E van haar dossier neergelegd, blijkt alleszins geen instemming vanwege de gefailleerde. Integendeel.

Los van de vraag wiens handtekening op de respectieve prijsopgaven staat, kan niet anders dan vastgesteld worden dat deze handtekeningen staan aan de voorzijde van de prijsopgaven waarvan de achterzijde onbedrukt is.

B. Het betreft in casu aannemingsovereenkomsten.

Voornamelijk gaat het omtrent het leveren en plaatsen van een totale centraleverwarmingsinstallatie inclusief ketel, tanks en radiatoren respectievelijk sanitaire installatie inclusief sanitaire toestellen.

Bij elke factuur zijn er werkuren aangerekend.

De vaststelling dat op de facturen ook telkenmale staat 'BTW te voldoen door medecontractant, artikel 20 van het K.B. nr. 1' spreekt het aspect van aanneming alleszins niet tegen...

In concreto is er voor 29.747,22 EUR aan voorschotfacturen opgesteld en betaald door de gefailleerde.

De rest aan facturen bedraagt samen 39.976,09 EUR, waarvan factuur nr. 02.587 d.d. 1 maart 2002 ad 495,27 EUR 'onderhoudswerken' betreft. Van deze laatste factuur kan alleszins niet ingezien worden welke de rechtsgrond zou kunnen zijn tot inroepen van welk eigendomsvoorbehoud dan ook (overigens waarop?) dan wel enig voorrecht.

Artikel 101 Faillissementswet heeft het over het beding 'dat de eigendomsoverdracht opschort tot de volledige betaling van de prijs'.

Evident wordt door de wetgever bedoeld de prijs van het roerend goed. Schuldvorderingen voor werken, zelfs wanneer deze met de plaatsing van het concrete roerend goed te maken hebben, vallen daar niet onder.

In de hypothese dat aan de andere voorwaarden voor de toepassing van artikel 101 Faillissementswet zou zijn voldaan (wat in casu niet het geval is):

indien de niet-volledige betaling van een schuldvordering binnen het kader van een aannemingsovereenkomst, een voldoende grond zou zijn voor de schuldeiser van de gefailleerde om het even welk roerend goed dat geleverd is binnen het kader van die aannemingsovereenkomst, te revindiceren (binnen het kader van art. 101 Faillissementswet), zou dit als gevolg hebben dat langs een 'omweg' een soort voorrecht zou worden gecreëerd voor (minstens een gedeelte van) een schuldvordering spruitend uit die aannemingsovereenkomst.

Dit is niet de bedoeling van de wetgever.

Artikel 101 Faillissementswet is niet van toepassing op aannemingsovereenkomsten en bijgevolg niet op de onderhavige betwisting.

Voorgaande klemt des te meer waar er - zoals in casu - sprake is van een niet-onaanzienlijk betaald gedeelte (ongeveer 3/7 van de totale facturatie) waarvan uiteraard niet kan worden nagegaan waarop die betalingen eigenlijk slaan: op de werken dan wel op de ermee gepaard gaande leveringen.

De 'omweg' waarvan hierboven sprake wordt hiermee ten volle duidelijk.

C. Ten slotte betreffen de facturen - zoals reeds vermeld - de sanitaire installaties en de centrale verwarming inclusief alle nodige toestellen.

Het hof is van oordeel dat dit soort van installaties, de toestellen inbegrepen, indien vastgemaakt aan het onroerend goed - wat in casu mag verondersteld worden daar er nopens de uitvoering van de aanneming geen betwistingen blijken gerezen te zijn -, alle als onroerend door incorporatie dienen te worden aangezien.

Zij zijn als één geheel te beschouwen en als geheel deel uitmakend van het 'erf' waaraan zij verbonden zijn.

Een losmaking van apparaten die nodig zijn voor de normale werking, maakt het geheel, zoals het bedoeld was bij het afsluiten van de overeenkomst, onwerkbaar, zodat alle onderdelen samen en als geheel geacht moeten worden onroerend te zijn geworden door incorporatie.

D. Uit wat voorafgaat volgt dat aan diverse voorwaarden voor de toepassing van artikel 101 Faillissementswet niet is voldaan, zodat het beroep door de appellante op de eigendomsvoorbehoudclausule dient te worden afgewezen.

Er is bijgevolg geen enkele aanleiding tot de aanstelling van een deskundige.

E. De appellante kan dan ook 'slechts' in het gewoon passief worden opgenomen voor haar schuldvordering, wat door de eerste rechter terecht is bevolen.

II. Voorrecht?

Op welk concreet voorrecht de appellante beroep wenst te doen - naast de inroeping van het eigendomsvoorbehoud - kan het hof niet vaststellen.

Het is aan de schuldeiser zijn gebeurlijk voorrecht aan te tonen.

In zoverre de appellante zich zou beroepen op artikel 20.5°, § 2 Hypotheekwet wordt samen met de eerste rechter en de curatoren erop gewezen dat dit voorrecht ophoudt bij onroerend worden en dat er anderzijds geen enkele factuur - indien al mogelijk binnen het kader van een aannemingsovereenkomst - is neergelegd

Op deze gronden,

Het hof,

Recht doende op tegenspraak

(...)

Verklaart het hoger beroep en de vrijwillige tussenkomst beide ontvankelijk;

Verklaart het hoger beroep ongegrond;

Bevestigt het bestreden vonnis;

Zegt voor recht dat de vrijwillig tussenkomende partij haar eigen gerechtskosten dient te dragen;

Veroordeelt de appellante tot de overige gerechtskosten verbonden aan onderhavige beroepsprocedure, vastgesteld aan de zijde van de geïntimeerden q.q. op nihil.