Europees Hof van Justitie 6 november 2003
EUROPEES RECHT - VRIJHEID VAN VESTIGING - VRIJ VERKEER VAN DIENSTEN
Recht van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Weddenschappen op sportevenementen, verzameld in een Lidstaat en via internet verzonden naar een andere Lidstaat - Verbod onder bedreiging met strafsancties - Wettelijke regeling van een Lidstaat waarbij het recht om weddenschappen in te zamelen aan bepaalde organen is voorbehouden
|
Zet.: V. Skouris (president), P. Jann, C. W. A. Timmermans en J. N. Cunha Rodrigues (kamerpresidenten), D.A.O. Edward (rapporteur), R. Schintgen, F. Macken, N. Colneric en S. von Bahr (rechters) |
Advocaat-generaal: S. Alber |
Griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur |
(Zaak C-243/01, 'Gambelli e.a.' [1])
1.Op 6 november 2003 velde het Europees Hof van Justitie een arrest met betrekking tot de verenigbaarheid van de Italiaanse wetgeving op spelen en weddenschappen met het Europees recht. Dit arrest is een beslissende ommekeer in vergelijking met de vroegere rechtspraak van het hof waarin de nationale monopolies in deze sector tot op heden eerder aanvaard werden.
2.Een bookmaker die in Engeland gevestigd is, nam in Italië weddenschappen op sportevenementen aan door middel van een lokaal netwerk van tussenpersonen die via het internet informatie over de verschillende weddenschappen verspreidden aan het publiek, de gokintenties verzamelden en deze vervolgens doorgaven aan de bookmaker. Volgens de Italiaanse wetgeving is de organisatie van loterijen, weddenschappen en kansspelen enkel toegelaten aan de Staat of aan diens concessiehouders. De wetgeving voorziet strafsancties op de uitoefening van een activiteit van dezelfde aard wanneer dat niet toegestaan is door de Italiaanse overheid.
3.In de loop van de strafzaak tegen deze Italiaanse tussenpersonen stelde de rechtbank van Ascoli Piceno een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van de Italiaanse wetgeving met de regels inzake de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten.
4.Eerst herhaalt het hof dat beperkingen op de oprichting van agentschappen, filialen en dochterondernemingen van inwoners van een Lidstaat ook een inbreuk op de vrijheid van vestiging uitmaken. Hoewel de Italiaanse wetgeving op de aanbestedingen in theorie van toepassing is op alle vennootschappen, ongeacht of deze in Italië of in een andere Lidstaat gevestigd zijn, is het in de praktijk voor een kapitaalvennootschap die genoteerd is op een gereglementeerde markt van een andere Lidstaat niet mogelijk om een concessie te krijgen om spelen en weddenschappen te organiseren.
Het hof oordeelt dat het vrij verkeer van diensten ook betrekking heeft op diensten die via het internet worden aangeboden aan potentiële afnemers uit andere Lidstaten en die verricht worden zonder de plaats van vestiging te verlaten, alsook op de vrijheid van de ontvangers om deze diensten af te nemen of om ervan te genieten. De Italiaanse wetgeving voorziet echter strafsancties voor de particulieren die thuis via het internet weddenschappen afsluiten bij een bookmaker die in het buitenland gevestigd is en voor de tussenpersonen die het afsluiten van deze weddenschappen vergemakkelijken. Volgens het hof vormt de Italiaanse wetgeving op de weddenschappen dan ook een belemmering voor het vrij verkeer van diensten.
5. Bijgevolg moet worden nagegaan of er een eventuele rechtvaardiging is voor deze belemmering, hetzij op grond van de artikelen 45 of 46 van het EG-Verdrag, hetzij op basis van dwingende gronden van algemeen belang. Het hof herhaalt dat de bijzonderheden van morele, religieuze of culturele aard en de moreel en financieel schadelijke gevolgen van kansspelen en weddenschappen voor het individu en de samenleving dergelijke belemmeringen eventueel kunnen rechtvaardigen. Tot hier volgt het hof dus zijn vroegere rechtspraak waarin het positief oordeelde over de vereisten op moreel vlak en op het vlak van de veiligheid waarmee de Lidstaten al herhaaldelijk gezwaaid hebben om hun nationaal monopolie op het gebied van loterijen, spelen en weddenschappen te rechtvaardigen [2].
6.Daarna gaat het hof evenwel over tot een veel diepgaander onderzoek dan voordien. Het hof gaat immers na of de belemmeringen van de Italiaanse staat geschikt zijn om de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen te waarborgen, of zij niet verder gaan dan noodzakelijk is om die doelstellingen te bereiken en of zij zonder discriminatie worden toegepast. De overwegingen van het hof zaaien echter enige twijfel: hoewel het in principe aan de verwijzingsrechter toekomt om hierover te oordelen, laat het hof duidelijk blijken dat de Italiaanse wetgeving niet aan deze voorwaarden voldoet.
7.Hoewel de vooropgestelde doelstellingen - met name de bescherming van de consumenten, de bestrijding van fraude en het voorkomen dat burgers tot geldverkwisting door gokken worden aangespoord - in theorie een rechtvaardiging kunnen vormen voor een belemmering van het vrij handelsverkeer, blijkt dat in deze zaak niet het geval te zijn: het blijkt immers dat de Italiaanse Staat een beleid van sterke uitbreiding voert op het gebied van kansspelen en weddenschappen om geldmiddelen te verwerven en dat de eigen concessiehouders hierbij beschermd worden. Wanneer een Lidstaat de consumenten aanmoedigt om deel te nemen aan weddenschappen opdat de schatkist er financieel beter van zou worden, kunnen de autoriteiten van deze Staat zich niet beroepen op de maatschappelijke orde en op de noodzaak om de gelegenheden tot spelen te beperken.
8.Bovendien lijkt het opleggen van strafsancties tegen personen die via het internet weddenschappen afsluiten bij een bookmaker die in een andere Lidstaat gevestigd is of tegen tussenpersonen een bijzonder onevenredige maatregel wanneer deze weddenschappen in die andere Lidstaat gecontroleerd worden door bijzondere nationale instanties en wanneer de Italiaanse overheid de consumenten aanspoort om weddenschappen af te sluiten in het eigen netwerk. Ten slotte stelt het hof zich op basis van gelijkaardige motieven ernstige vragen over de noodzaak om buitenlandse vennootschappen uit te sluiten van de mogelijkheid om een concessie te verkrijgen met het oog op de bestrijding van fraude en van criminele activiteiten.
9.Deze veroordeling van de Italiaanse regelgeving op grond waarvan het monopolie op het vlak van spelen en weddenschappen voorbehouden wordt voor de Italiaanse Staat, terwijl die deze economische activiteit verder blijft uitbouwen om middelen te verwerven, stelt ons inziens ook de geldigheid van verschillende andere nationale wetgevingen inzake spelen en weddenschappen op de helling. Dit is onder andere ook het geval voor de Belgische regelgeving. Werd de Nationale Loterij immers niet pas omgevormd tot een naamloze vennootschap van publiek recht met als doel 'in het algemeen belang en volgens handelsmethodes' de openbare loterijen, kansspelen, weddenschappen en wedstrijden te organiseren en krijgt zij niet zoals in het verleden een jaarlijkse dotatie uit de winst (artt. 6, § 1 en 22 van de Wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij)?
Maar ondanks de ongerustheid die dit arrest teweegbrengt in bepaalde landen van de Unie en ondanks het feit dat de 'gokactiviteiten waarbij een geldbedrag wordt ingezet, zoals loterijen en weddenschappen' buiten het toepassingsgebied van de Europese Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel vallen, is dit arrest blijkbaar de volgende stap naar de openstelling van deze sector op termijn door de toepassing van het beginsel van de 'home country control' en draagt het bij tot de vorming van een Europese markt van spelen en weddenschappen.
[1] | Nog niet gepubliceerd, raadpleegbaar op http://curia.eu.int/jurisp/cgi- bin/form.pl?lang=nl. |
[2] | H.v.J. 21 oktober 1999, C-67/98, Zenatti, 21 september 1999, C-124/ 97, Läära, 24 maart 1994, C-275/92, Schindler. |