Article

Rechtbank van Koophandel Veurne, 15/01/2003, R.D.C.-T.B.H., 2004/3, p. 303-306

Rechtbank van Koophandel Veurne 15 januari 2003

OVERDRACHT VAN AANDELEN
Garantie omtrent de conformiteit van de boekhouding aan de wettelijke bepalingen - Wijze van waardering waarneembaar op zicht van de documenten - Geen voorbehoud bij voorafgaande controle door auditfirma in opdracht van de koper
BOEKHOUDING
Opstellen van de jaarrekening - Methode van waardering van voorraden - Appreciatiebevoegdheid van het bestuursorgaan - Marginale toetsing - Goedkeuring van de jaarrekening door de algemene vergadering - Gevolgen
  1. De vordering tot herziening van de prijs van de overgedragen aandelen, op grond van een garantie omtrent de conformiteit van de boekhouding aan de wettelijke bepalingen - hierop gesteund dat de voorraden werden gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde (zonder waardevermindering) - wordt ongegrond verklaard omdat:

  2. de auditfirma in opdracht van de koper hiervoor geen voorbehoud had gemaakt ofschoon het gebrek aan toekenning van een waardevermindering louter op zicht van de inventarislijsten kon worden vastgesteld;
  3. de jaarrekening door de algemene vergadering, met de koper als nieuwe aandeelhouder, was goedgekeurd;
  4. de beslissing de voorraden tegen aanschaffingswaarde te boeken, gelet op de aard van de activiteiten, niet kennelijk onredelijk is.
CESSION D'ACTIONS
Garantie de conformité de la comptabilité aux dispositions légales - Type de valorisation appliquée au vu des documents - Pas de réserve suite au contrôle préalable par le cabinet d'audit mandaté par l'acheteur
COMPTABILITÉ
Établissement des comptes annuels - Méthode de valorisation des stocks - Pouvoir d'appréciation de l'organe de gestion - Appréciation marginale - Approbation des comptes annuels par l'assemblée générale - Conséquences
  1. L'action en révision de prix des actions cédées, sur base de la garantie de conformité de la comptabilité aux dispositions légales - en s'appuyant sur le fait que les stocks ont été valorisés à leur valeur d'acquisition (sans réduction de valeur) - est déclarée injustifiée car:

  2. le cabinet d'audit mandaté par l'acheteur n'avait pas émis de réserve à cet égard alors que la non-comptabilisation de réductions de valeur pouvait résulter de la simple lecture des listes d'inventaire;
  3. les comptes annuels avaient été approuvés par l'assemblée générale dont faisait partie l'acheteur en tant que nouvel actionnaire;
  4. la décision de comptabiliser les stocks à leur valeur d'acquisition n'est pas manifestement injustifiée au vu du type d'activités.

Van Den Berghe / NV Schindler

Zet.: P. Deseyne (rechter, dd. voorzitter), F. Seru en P. Breyne (rechters in handelszaken)
Pl.: D. Dawyndt en M. Bogaerts
De feiten en de voorgaanden

1. Volgens proces-verbaal van vrijwillige verschijning d.d. 12 september 2001 hebben partijen zich voor de rechtbank aangemeld, om recht te horen doen omtrent een tussen hen gerezen geschil, waarbij eiser t.a.v. verweerster de betaling vordert van 964.003 BEF of 23.897,01 EUR met de rente vanaf 15 februari 2001.

In het proces-verbaal van vrijwillige verschijning zet eiser uiteen dat met verweerster een koop-verkoopovereenkomst werd afgesloten betreffende alle 76 aandelen van de BVBA Van Den Berghe. Daarbij was bedongen dat eiser een bankgarantie t.b.v. 1 miljoen BEF diende te stellen, als waarborg voor zijn verbintenis dat de balans en de andere boekhoudkundige documenten op basis waarvan de verkoopprijs werd vastgesteld, te goeder trouw waren opgesteld overeenkomstig de wettelijke bepalingen, en dat die documenten een trouw en oprecht beeld weergaven van het actief en het passief van de BVBA Van Den Berghe. Per brief d.d. 26 januari 2001 heeft verweerster medegedeeld dat zij beroep zou doen op de garantie, aanvoerend dat de balans per 31 december 1999 géén correct beeld gaf van de economische realiteit. Ingevolge haar brief d.d. 12 februari 2001 aan de KBC Bank, heeft verweerster aldus effectief de betaling van 1 miljoen BEF bekomen vanwege de KBC Bank. Behoudens één enkele post t.b.v. 35.997 BEF of 892,34 EUR uit hoofde van rekening-courant, heeft verweerster nochtans ten onrechte de garantie ingeroepen. Zij dient derhalve (1.000.000 BEF - 35.997 BEF =) 964.003 BEF of 23.897,01 EUR terug te betalen.

In zelfde proces-verbaal zet verweerster uiteen dat zij volkomen terecht op de bankgarantie beroep heeft gedaan en dat haar werkelijke schade nog hoger ligt. Vooral de waardering van de voorraad, die steeds tegen aanschaffingswaarde is gebeurd, is onaanvaardbaar. Daarnaast is aan het licht gekomen dat er schuldvorderingen zijn t.a.v. insolvabele klanten.

2. Bij tussenvonnis d.d. 10 oktober 2001 werd de heer B. Pouseele, bedrijfsrevisor, als deskundige aangesteld, hoofdzakelijk om na te gaan of de balans en de boekhoudkundige documenten al dan niet een trouw en oprecht beeld geven van het actief en passief van de vennootschap, en welke de financiële repercussies zijn met het oog op de afrekening tussen partijen.

  1. 3. Uit het op 16 januari 2002 neergelegd eindverslag (dossier van de rechtspleging, stuk nr. 11) kunnen - beknopt - de volgende relevante gegevens en bevindingen weerhouden worden:

  2. het onderzoek werd gevoerd op basis van de balans, afgesloten per 31 december 1999, waarmede beide partijen akkoord zijn gegaan;
  3. die balans en de onderliggende boekhoudkundige documenten geven een getrouw en oprecht beeld van actief en passief van de vennootschap, behoudens wat de waardering van de voorraad betreft;
  4. meer bepaald houdt de waarde van de voorraad per 31 december 1999 (nl. 4.665.966 BEF of 115.666,28 EUR) geen rekening met de waardevermindering (afwaardering) van oudere stocks, waarvan de financiële repercussie op een bedrag van 475.000 BEF of 11.774,94 EUR kan worden geraamd;
  5. voor het overige is er tussen partijen géén discussie betreffende 2 andere posten die te verrekenen zijn, nl. 35.997 BEF of 892,34 EUR uit hoofde van debetstand rekening-courant en 7.544 BEF of 187,01 EUR uit hoofde van afrekening BTW-controle; er dient daarentegen geen verrekening te gebeuren op basis van de inbaarheid van schuldvorderingen op klanten en evenmin op basis van sommige niet-afgeschreven investeringen;
  6. de afrekening sluit dan af met een saldo in het voordeel van eiser t.b.v. 481.459 BEF of 11.935,06 EUR als volgt:
    - bedrag bankgarantie: 1.000.000BEF (=24.789,35EUR)
    - waardevermindering op voorraad: -475.000BEF (=11.774,94EUR)
    - debetstand rekening- courant: -35.997BEF (=892,34EUR)
    - afrekening BTW-controle: -7.544BEF (=187,01EUR)
    481.459BEF (=11.935,06EUR)

4. Na neerlegging van het deskundigenverslag vordert eiser met conclusies ingediend op 22 januari 2002 en op 19 juni 2002 de veroordeling van verweerster tot betaling van 956.459 BEF of 23.710,00 EUR in hoofdsom, met de rente vanaf 15 februari 2001. Eiser is akkoord met de verrekening van de hoger vermelde bedragen van respectievelijk 35.997 BEF en 7.544 BEF, maar niet met de door de deskundige vooropgestelde waardevermindering op de voorraad.

5. Met conclusies ingediend op 30 mei 2002 verklaart verweerster zich aan te sluiten bij het door de deskundige ingenomen standpunt. Het bedrag van 11.935,06 EUR werd trouwens aan eiser reeds (terug)betaald, zodat hij niets meer kan vorderen.

Beoordeling

1. Uit de voormelde gegevens blijkt dat de discussie tussen partijen thans enkel nog betrekking heeft op de waardering van de voorraad zoals deze in de balans per 31 december 1999 van de BVBA Van Den Berghe voorkomt, en op de gebeurlijke repercussies daarvan op de verplichtingen van de partijen in het kader van de tussen hen gesloten koop- verkoopovereenkomst van de aandelen van de BVBA Van Den Berghe.

2. Uit de voorgelegde stukken en uit het deskundigenonderzoek blijkt dat de stock in de boekhouding van de BVBA Van Den Berghe steeds werd opgenomen aan de historische kostprijs van de diverse goederen (onderdelen, wisselstukken), zonder rekening te houden met mogelijke waardeverminderingen.

Terzake bepaalt artikel 27 van het K.B. van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen dat de handelsgoederen in principe gewaardeerd worden tegen aanschaffingswaarde; indien evenwel de marktwaarde van de goederen op balansdatum lager is dan de aanschaffingsprijs, dient de waardering van de voorraad te gebeuren tegen de marktwaarde (of nettorealisatiewaarde) van de goederen. Artikel 33 van zelfde K.B. van 8 oktober 1976 voorziet in 4 mogelijkheden om de aanschaffingswaarde te bepalen (individualisering van de prijs van elk bestanddeel; gewogen gemiddelde prijzen; FIFO-methode; LIFO- methode). Volgens deskundige Pouseele wordt doorgaans een of ander forfaitair afwaarderingssysteem op basis van de ouderdom van de artikelen gehanteerd, omdat een afzonderlijke waardering per artikel in de praktijk niet mogelijk is (verslag, p. 7).

Anderzijds komt het toe aan het bestuursorgaan van de vennootschap om de concrete waarderingsregels vast te leggen, weliswaar (en uiteraard) met respect voor de regels van het boekhoudrecht, doch met dien verstande dat, indien de kwestieuze voorschriften een zekere marge laten om in deze of gene zin te beslissen, het bestuursorgaan dan de appreciatie- en de beslissingsbevoegdheid terzake heeft. Dit is inzonderheid het geval wat betreft toe te passen af- of herwaarderingen van activa. Wanneer vervolgens de algemene vergadering beslist over de goedkeuring van de jaarrekening (waarbij de algemene vergadering weliswaar soeverein beslist over de aanwending van het resultaat maar voor het overige enkel de balans kan goed- of afkeuren), en tot goedkeuring van de door het bestuursorgaan voorgelegde jaarrekening beslist, dan is die goedkeuring onherroepelijk en is de balans definitief vastgesteld voor het betrokken boekjaar. Wijzigingen of verbeteringen zijn nadien (door een beslissing van een nieuwe algemene vergadering) enkel nog mogelijk in de mate dat het gaat om rechtzettingen van 'echte' vergissingen, nl. materiële vergissingen (schrijffouten, rekenfouten) of boekingen in strijd met het boekhoudrecht waardoor er geen volledig en getrouw beeld zou zijn van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de onderneming (cf. art. 3

van het K.B. van 8 oktober 1976). Beslissingen die eerder bij de opmaak van de balans door het bestuursorgaan binnen zijn appreciatiebevoegdheid werden genomen, vallen daar niet onder; de repercussie van dergelijke beslissingen die in de jaarrekening tot uiting worden gebracht (en waar aandeelhouders en derden rechten kunnen uit putten) is definitief en bindend wanneer de jaarrekening door de algemene vergadering is goedgekeurd. Hoogstens zou desbetreffend nog een marginale toetsing kunnen gebeuren (cf. J. Kirkpatrick en D. Garabedian, 'La rectification du bilan de la société anonyme en droit privé et en droit fiscal', noot onder Cass. 12 mei 1989 e.v.; S. Van Crombrugge, 'De bindende kracht van de jaarrekening', noot onder Cass. 12 mei 1989, T.R.V. 1989, p. 424-425).

3. In casu blijkt dat de verkoop van de aandelen van de BVBA Van Den Berghe tussen partijen werd afgehandeld volgens de 'definitieve' overeenkomst d.d. 3 maart 2000 (bundel eiser, stuk nr. 2). Hierin is o.a. bepaald dat 'alles zal doorgekeken worden door de firma Deloitte & Touche, auditfirma en dit op basis van de balans van 31 december 1999 en van de boekhoudkundige toestand afgesloten op dezelfde datum' (art. 5 van het contract, waarin tevens de litigieuze waarborgverplichting van eiser als verkoper van de aandelen nopens de getrouwheid van de boekhouding is gestipuleerd).

Uit het verslag van onderzoek door Deloitte & Touche m.b.t. de jaarrekening per 31 december 1999 (bundel verweerster, stuk nr. 3) blijkt dat, aangaande de inventaris, er enkel vermeld is dat deze gewaardeerd is op ongeveer 4,7 miljoen BEF en dat de voorraad bestaat uit verschillende onderdelen van oude en nieuwe wisselstukken. Méér wordt er daarover niet gezegd door de auditfirma die terzake door verweerster werd aangesproken. Desbetreffend merkt deskundige Pouseele op dat 'men van een verstandige overnemer uit dezelfde branche en zeker van zijn raadslieden die werken in een groot accountantskantoor, (kan) verwachten dat zij zich op het zicht van de inventarislijsten een idee kunnen vormen van de aard en de samenstelling van die inventaris en van het feit dat er geen afwaarderingen worden toegepast' (verslag, p. 11 - cursivering door de rechtbank).

Vervolgens blijkt uit het aanvullend stuk dat, op vraag van de rechtbank, per brief d.d. 17 december 2002 van de raadsman van verweerster werd neergelegd, dat verweerster - die sinds de definitieve afhandeling d.d. 3 maart 2000 van de overnameovereenkomst de enige aandeelhouder van de BVBA Van Den Berghe was geworden - op de gewone algemene vergadering van 5 april 2000 de jaarrekening per 31 december 1999 zonder meer heeft goedgekeurd (cf. dossier van de rechtspleging, stukken nrs. 21-22).

De betwisting nopens de waardering van de stock is pas nadien door verweerster aan de orde gesteld, meer bepaald n.a.v. de besprekingen die gevoerd werden in het kader van de fusie door overname van de BVBA Van Den Berghe door de NV Westlift Express (alwaar een andere methode voor waardering van de stock werd toegepast). Terzake werd, opnieuw door Deloitte & Touche, een verslag d.d. 8 november 2000 opgemaakt op grond van artikel 695 W.Venn. (oud art. 174/3 Venn.W.), waarin voor de eerste maal een afwaardering van de voorraad van de BVBA Van Den Berghe werd voorgestaan (bundel verweerster, stuk nr. 7). Pas in het voorjaar van 2001 heeft verweerster dan een beroep op de bankgarantie gedaan (cf. bundel verweerster, stukken nrs. 10 en 12).

  1. 4. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van eiser, zoals gesteld in conclusies na deskundigenonderzoek, principieel gegrond is en dat het verweer faalt:

  2. volgens het 'definitief' contract d.d. 3 maart 2000 diende de auditfirma van verweerster de boekhouding en de balans per 31 december 1999 van BVBA Van Den Berghe na te zien in het licht van de door eiser opgenomen waarborgverbintenis dat die jaarrekening een oprecht en getrouw beeld van actief en passief weergaf. De door verweerster aangestelde auditfirma heeft, te nuttige tijd en specifiek m.b.t. de waardering van de voorraad, geen enkele opmerking gemaakt (en zulks niettegenstaande louter op zicht van de documenten reeds kon vastgesteld worden dat geen afwaardering werd toegepast op de voorraad);
  3. op de gewone algemene vergadering d.d. 5 april 2000 heeft verweerster de jaarrekening per 31 december 1999 zonder enig voorbehoud goedgekeurd. Die goedkeuring is definitief en in hoofde van verweerster bindend m.b.t. de rechten die eiser als derde eruit kan putten, in casu meer bepaald in zoverre in die goedgekeurde jaarrekening de beslissing tot uiting wordt gebracht die de zaakvoerder bij de opmaak van de balans genomen heeft m.b.t. de waardering van de stock tegen aanschaffingswaarde;
  4. de naderhand in het kader van de fusiebesprekingen met NV Westlift Express opgestelde documenten en de door NV Westlift Express gehanteerde waarderingsmethode van haar voorraad, zijn aan eiser niet tegenstelbaar;
  5. een marginale toetsing van de door de zaakvoerder van de BVBA Van Den Berghe genomen beslissing om de stock tegen aanschaffingsprijs te (blijven) waarderen, laat in casu niet toe om dergelijke beslissing als kennelijk onredelijk te kritiseren. Immers in het kader van de specifieke activiteit van de door verweerster overgenomen vennootschap (nl. de installatie, het onderhoud en de herstelling van liften) en gezien haar werkterrein (omgeving Koksijde), kan niet zonder meer gesteld worden dat de oudere wisselstukken die zich onder de voorraad bevinden, jaarlijks moesten afgewaardeerd worden. Uit het verslag van Deloitte & Touche m.b.t. de jaarrekening per 31 december 1999 (bundel verweerster, stuk nr. 3) blijkt dat BVBA Van Den Berghe ongeveer 780 lopende onderhoudscontracten had, waarvan de oudste tot 1974 teruggingen. In die omstandigheden kan het beschikken over een voorraad oude wisselstukken uiterst profitabel zijn en in die optiek kan niet zomaar gesteld worden, louter op basis van de ouderdom van die wisselstukken, dat hun marktwaarde lager zou liggen dan de aanschaffingswaarde.

5. De conclusie is dat verweerster dient veroordeeld te worden tot betaling van 11.774,94 EUR in hoofdsom, met de gerechtelijke rente zoals hierna bepaald in het dispositief.

Om deze redenen,

De rechtbank,

wijzende op tegenspraak en in eerste aanleg, alle verdere besluiten als niet dienend of ongegrond afwijzend,

  1. verklaart de vordering gegrond in volgende mate: veroordeelt verweerster NV Schindler om aan eiser Wilfried Van Den Berghe te betalen de som van elfduizend zevenhonderd vierenzeventig euro, vierennegentig cent (11.774,94 EUR) in hoofdsom, te vermeerderen met:

  2. de gerechtelijke rente op 23.710,00 EUR van 12 september 2001 tot 18 februari 2002;
  3. de gerechtelijke rente op 11.774,94 EUR van 18 februari 2002 tot aan de betaling.

(...)

[1] Réviseur d'entreprises; andre.kilesse@bdo.be.