Hof van Cassatie 29 april 2004
VERBINTENIS
Aanbod - Bindende kracht - Overeenkomst
Artikelen 1134 en 1135 B.W. betreffen niet de bindende kracht van het aanbod.
HANDELSPRAKTIJKEN
Reclame - Vergelijkende reclame (begrip) - Vordering tot staking - Bij de inleiding verboden maar in de loop van het geding geoorloofd geworden handelspraktijk
Er is sprake van vergelijkende reclame in de zin van artikel 22, alinea 2, WHPC zelfs wanneer de consument die kennisneemt van de reclame, zonder nader onderzoek, de concurrenten niet zou kunnen herkennen en identificeren. Onverminderd de door artikel 23 WHPC gestelde voorwaarden, vereisen artikel 22 noch de artikelen 43, § 4 (oud), 93, 94 en 95 WHPC zo'n identificatievoorwaarde niet.
Wanneer, in de loop van een geding, een daad die bij het inleiden van de zaak een verboden handelspraktijk uitmaakte ingevolge een nieuwe wet toegelaten wordt, kan de rechter weliswaar het bestaan vaststellen bij de inleiding van een verboden handelspraktijk maar geen staking bevelen van een geoorloofd geworden praktijk.
|
OBLIGATION
Offre - Caractère contraignant de l'offre - Contrat
Les articles 1134 et 1135 C.civ. ne concernent pas le caractère contraignant de l'offre.
PRATIQUES DU COMMERCE
Publicité - Publicité comparative (notion) - Action en cessation - Pratique du commerce interdite au moment de l'introduction de l'action mais devenue légalement autorisée en cours de procédure
Il y a publicité comparative au sens de l'article 22, alinéa 2, de la LPCC même si le consommateur qui prend connaissance de la publicité ne peut identifier les concurrents sans examen complémentaire. Sans préjudice des conditions imposées par l'article 23 de la LPCC, ni l'article 22, ni les articles 43, § 4 (ancien), 93, 94 et 95 de cette loi n'imposent une telle condition d'identification des concurrents.
Quand un acte qui constituait un acte contraire aux usages honnêtes au moment de l'introduction de l'affaire, vient, en cours de procédure, à être légalement autorisé, le juge peut constater qu'il y avait infraction lors de l'introduction mais il ne peut ordonner la cessation d'une pratique devenue licite.
|
Belgische Staat / Boekhandel J. De Slegte
Zet.: I. Verougstraete (voorzitter en verslaggever), G. Bourgeois, E. Dirix, E. Stassijns en A. Fettweis (raadsheren) |
O.M.: M. Timperman |
Pl.: Mrs. A. Houtekier en J. Verbist |
I. | Bestreden beslissing |
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 5 september 2001 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel op verwijzing na een arrest door het Hof gewezen op 26 november 1998.
II. Rechtspleging voor het Hof |
Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.
III. Middelen |
Eiser voert in zijn verzoekschrift drie middelen aan.
1. | Eerste middel |
Geschonden wettelijke bepalingen |
- de artikelen 1134, 1135, 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek.
Aangevochten beslissingen |
Het bestreden arrest van gedeeltelijke hervorming zegt dat de prijsvermelding door verweerster gedaan niet meer strijdig is met enige bepaling van de Wet Handelspraktijken zoals gewijzigd bij de Wet van 25 mei 1999 en verklaart bijgevolg de door eiser ingestelde vordering tot staking ongegrond op volgende gronden: Verweerster verkoopt in haar winkels, onder meer gevestigd aan de Bondgenotenlaan te Leuven en de Meir te Antwerpen, naast tweedehandsboeken, boeken die nieuw zijn, in die zin dat zij niet eerder gebruikt werden. Het gaat veelal om restpartijen die de uitgevers niet of niet meer langs de gewone boekhandels kunnen verdelen. Op de inkijkexemplaren van deze boeken is een etiket aangebracht, waarop twee prijzen zijn vermeld: de hoogste wordt voorafgegaan door het woord “Van:”, en de laagste door het woord “Nu:”.
Op een bordje in de buurt van de kassa wordt verduidelijkt dat de hoogste prijs de door de uitgever aanbevolen prijs is, terwijl de laagste prijs deze is waaraan het boek bij verweerster te koop wordt aangeboden.
De wet maakt onderscheid tussen enerzijds, de aankondiging of suggestie van een vermindering van de eigen prijs van de verkoper (art. 43, §§ 1 en 2), en, anderzijds, de verwijzing naar een andere prijs (art. 43, § 4). Verweerster verwijst niet naar prijzen die zijzelf heeft toegepast. Zij vergelijkt haar prijs met deze die aldus, in andere boekhandels, wordt toegepast of mogelijkerwijze wordt toegepast, omdat hij door de uitgever wordt aanbevolen. Voor dat geval geldt artikel 43, § 4, dat bepaalt dat, onverminderd de bepalingen waarin artikel 23bis voorziet, de verkoper slechts naar andere prijzen (dan deze bedoeld in art. 43, §§ 1 en 2) mag verwijzen, indien hij het leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig aankondigt en indien het gaat om een kleinhandelsprijs die werd gereglementeerd bij toepassing van een wet. De wettelijke bepalingen betreffende de aankondiging van prijsverminderingen (art. 43, §§ 1 en 2, en art. 53) kunnen dan ook geen toepassing vinden. Verweerster vergelijkt de prijs van boeken die in haar vestigingen worden aangeboden met de prijs die door de uitgever wordt aanbevolen, en waarvan kan worden aangenomen dat hij door ten minste bepaalde detailhandelaars aangerekend wordt. Deze mededeling heeft tot doel de verkoop van haar boeken te bevorderen, en is dus reclame (art. 22, eerste lid). Het gaat om vergelijkende reclame omdat door concurrenten aangeboden producten, namelijk boeken, uitdrukkelijk, en de concurrenten zelf, namelijk boekhandelaars van de detailhandel, impliciet genoemd worden (art. 22, tweede lid).
De vermeldingen op de etiketten (“Van:”, “Nu:”) worden immers aangevuld met een bord dat in de buurt van de kassa is opgehangen, en waarop verduidelijkt wordt dat de prijs na “Van:” de door de uitgever aanbevolen prijs, en deze na “Nu:” de door verweerster gevraagde prijs is. Deze prijsvergelijking is dan geoorloofd indien de voorwaarden vervuld zijn die gesteld worden in artikel 23bis, § 1.
Grieven |
1.1. Eerste onderdeel |
De vermeldingen op de etiketten der inkijkexemplaren, nl. “Van:” met een hogere prijs, en “Nu:” met een lagere prijs, vergelijken geenszins, uitdrukkelijk noch impliciet, de door verweerster gevraagde prijs met de prijs die, in een andere gewone boekhandel of ramsjboekhandel, wordt toegepast of mogelijkerwijze wordt toegepast omdat hij door de uitgever wordt aanbevolen. Deze prijsvergelijking vermeldt geen enkel andere boekhandel, het weze een gewone boekhandel of een ramsjboekhandel, uitdrukkelijk of impliciet, zodat het bestreden arrest de bewijskracht van de op deze etiketten aangebrachte teksten miskend heeft (schending van de artt. 1319, 1320, en 1322 van het Burgerlijk Wetboek).
1.2. Tweede onderdeel |
De vermeldingen op de etiketten der inkijkexemplaren, nl. “Van:” met een hogere prijs, en “Nu:” met een lagere prijs, zijn op zichzelf aanbiedingen tot verkoop die op de inkijkexemplaren zijn weergegeven en kunnen los van de tekst op het bordje aan de kassa door de consument gelezen worden en kunnen zonder enige verduidelijking of aanvulling tot de verkoop van het door het etiket geprijsde boek leiden.
Het bestreden arrest heeft, door deze teksten op de inkijkexemplaren enkel te lezen en te interpreteren gekoppeld aan de vermeldingen op het bordje, de bindende kracht van deze aanbiedingen miskend (schending van de artt. 1134 en 1135 van het Burgerlijk Wetboek), en heeft alsook de bewijskracht ervan miskend (schending van de artt. 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek).
1.3. Derde onderdeel |
De vermeldingen op de etiketten der inkijkexemplaren, nl. “Van:” met een hogere prijs, en “Nu:” met een lagere prijs, gelezen samen met het bordje in de buurt van de kassa, vermeldend dat de hoogste prijs de door de uitgever aanbevolen prijs is en de laagste die waaraan het boek door verweerster wordt verkocht, vergelijken geenszins, uitdrukkelijk noch impliciet, de door verweerster gevraagde prijs met de prijs die elders in een andere boekhandel, het weze gewoon of ramsjboekhandel, wordt toegepast of mogelijkerwijze wordt toegepast omdat hij door de uitgever wordt aanbevolen. Integendeel, deze teksten vernoemen, samen gelezen, geen enkele andere boekhandel, gewone of ramsjboekhandel, maar verwijzen uitdrukkelijk en alleen naar door de uitgevers aanbevolen prijzen. Het feit dat sommige boekhandels deze aanbevolen prijzen zouden kunnen volgen maakt geen deel uit, uitdrukkelijk noch impliciet, van de door verweerster gedane vermelding, zodat het bestreden arrest de bewijskracht van de teksten, vermeld op de etiketten en op het bordje, miskend heeft (schending van de artt. 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek).
2. | Tweede middel |
Geschonden wettelijke bepalingen |
- de artikelen 22, tweede lid, 23, 1° tot 5°, 23bis, § 1, 1°, 3°, 43, § 4, van de Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, zoals laatst gewijzigd bij de Wet van 25 mei 1999.
Aangevochten beslissingen |
Het bestreden arrest van gedeeltelijke hervorming zegt dat de prijsvermelding door verweerster gedaan niet meer strijdig is met enige bepaling van de Wet Handelspraktijken zoals gewijzigd bij de Wet van 25 mei 1999 en de door eiser ingestelde vordering tot staking bijgevolg ongegrond verklaart op volgende gronden: Verweerster verkoopt in haar winkels, onder meer gevestigd aan de Bondgenotenlaan te Leuven en de Meir te Antwerpen, naast tweedehandsboeken, boeken die nieuw zijn, in die zin dat zij niet eerder gebruikt werden. Het gaat veelal om restpartijen die de uitgevers niet of niet meer langs de gewone boekhandels kunnen verdelen. Op de inkijkexemplaren van deze boeken is een etiket aangebracht, waarop twee prijzen zijn vermeld: de hoogste wordt voorafgegaan door het woord “Van:” en de laagste door het woord “Nu:”. Op een bordje in de buurt van de kassa wordt verduidelijkt dat de hoogste prijs de door de uitgever aanbevolen prijs is, terwijl de laagste prijs deze is waaraan het boek bij verweerster te koop wordt aangeboden.
De mogelijkheid om prijzen te vergelijken wordt door de Wet van 25 mei 1999 uitgebreid. De vergelijking met een andere prijs dan een wettelijk gereglementeerde is toegelaten als de door artikel 23bis WHPC gestelde voorwaarden vervuld zijn. Verweerster vergelijkt de prijs van boeken die in haar vestigingen worden aangeboden met de prijs die door de uitgever wordt aanbevolen, en waarvan kan worden aangenomen dat hij door ten minste bepaalde detailhandelaars aangerekend wordt. Deze mededeling heeft tot doel de verkoop van haar boeken te bevorderen, en is dus reclame (art. 22, eerste lid). Het gaat om vergelijkende reclame omdat door concurrenten aangeboden producten, namelijk boeken, uitdrukkelijk, en de concurrenten zelf, namelijk boekhandelaars van de detailhandel, impliciet genoemd worden (art. 22, tweede lid). De vermeldingen op de etiketten (“Van:” “Nu:”) worden immers aangevuld met een bord dat in de buurt van de kassa is opgehangen, en waarop verduidelijkt wordt dat de prijs na “Van:” de door de uitgever aanbevolen prijs, en deze na “Nu:” de door verweerster gevraagde prijs is. Deze prijsvergelijking is dan geoorloofd indien de voorwaarden vervuld zijn die gesteld worden in artikel 23bis, § 1. De prijs is een wezenlijk, relevant, controleerbaar en representatief kenmerk, zowel van de boeken die verweerster te koop aanbiedt als van deze die in de gewone detailhandel te koop worden aangeboden (art. 23bis, § 1, 3°). De controleerbaarheid van de prijs die door de uitgevers wordt aanbevolen wordt verzekerd door de aanwezigheid in de vestigingen van verweerster van het naslagwerk “De Belgische Bibliografie”, waarin de door de uitgevers aanbevolen prijs wordt vermeld. Deze prijsvergelijking geschiedt objectief (art. 23bis, § 1, 3°). Er is geen reden om in twijfel te trekken dat de door de uitgever voor een bepaald boek aanbevolen prijs correct wordt vermeld op het etiket. Eiser houdt voor dat de prijsvergelijking misleidend zou zijn (art. 23bis, § 1, 1°), en dit in dubbel opzicht. Verweerster zou de consument doen geloven dat zij haar vroegere prijs vermindert.
Verweerster zou de consument ook doen geloven dat het boek dat hij tegen verminderde prijs kan kopen hetzelfde is als het boek dat hij in de gewone detailhandel kan aankopen. Wat eerst vermeld verwijt betreft blijkt weliswaar uit de vermeldingen op het etiket niet dat de prijs die volgt op “Van:” de door de uitgever aanbevolen prijs zou zijn, maar moet de informatie op het etiket aangevuld worden met deze op het bord dat zich in de nabijheid van de kassa bevindt. De informatie wordt goed zichtbaar weergegeven. Overigens biedt verweerster voortdurend boeken aan tegen verminderde prijs, zodat het voor de hand ligt dat zij niet de eigen prijs vermindert, maar vergelijkt met prijzen in de gewone boekhandel. Wat het tweede verwijt betreft, is het boek dat verweerster met het bedoelde etiket te koop aanbiedt ook hetzelfde als dit dat in de gewone boekhandel verkrijgbaar is, met het verschil dat het bij verweerster kan gaan om exemplaren met kleine productiefouten, of om boeken die geen gloednieuwe uitgaven zijn. Zowel het ene als het andere kan echter bij het bekijken of doorbladeren van het boek onmiddellijk vastgesteld worden. Daarenboven weet de consument dat verweerster ramsjboeken verkoopt, bij reputatie of bij het aanschouwen van de enkele aanblik van de winkel. Noch in de ene, noch in de andere zin kan er dan ook van misleiding sprake zijn.
De overige wettelijke voorwaarden over de toelaatbaarheid van de vergelijkende reclame zijn evident vervuld.
Eens vaststaat dat artikel 23bis is nageleefd, kan in artikel 43, § 4, gestelde voorwaarde op zichzelf geen bezwaar meer vormen. De boven aangehaalde bedoeling van de wetgever met het behoud van het principiële in artikel 43, § 4, gestelde verbod komt hier trouwens niet in het gedrang. De prijs waarmee verweerster haar prijzen vergelijkt is immers niet louter fictief, maar bestaand en objectief controleerbaar. Ten slotte kan verweerster evenmin verweten worden tijdens de sperperiodes prijsverminderingen te hebben aangekondigd.
Zoals beslist gaat het immers om geoorloofde prijsvergelijkingen. Eiser voert niet aan dat de prijsvermeldingen met de eerlijke handelsgebruiken strijdig zouden zijn, indien, zoals het geval is, de specifieke bepalingen van de Wet Handelspraktijken nageleefd worden. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de aangevochten prijsvermeldingen niet meer in strijd zijn met de bepalingen van de WHPC, zodat geen stakingsbevel kan worden opgelegd en de vorderingen van eiser moeten worden verworpen.
Grieven |
2.1. Eerste onderdeel |
De vermeldingen op de etiketten der inkijkexemplaren, nl. “Van:” met een hogere prijs en “Nu:” met een lagere prijs, gelezen samen met het bordje in de buurt van de kassa, aanduidend dat de hoogste prijs is de door de uitgever aanbevolen prijs, en de laagste prijs deze waaraan het boek door verweerster wordt verkocht, kunnen niet als vergelijkende reclame beschouwd worden waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd. Verweerster verkoopt restpartijen van boeken, die uitgevers niet of niet meer langs de gewone boekhandels kunnen verdelen, in de ramsj aan het publiek. In de reclame op de etiketten wordt niemand, laat staan een concurrent, vernoemd en de uitgevers, die weliswaar expliciet maar louter als groep en zonder enige individualisatie genoemd worden in de tekst vermeld op het bordje, zijn geen concurrenten van verweerster, die integendeel de restantboeken, die zij verkoopt, van die uitgevers betrekt. Anderzijds kan het feit dat van de door de uitgevers aanbevolen prijs, naar dewelke verweerster in haar reclametekst in het algemeen verwijst, aangenomen wordt dat deze door ten minste bepaalde detailhandelaars aangerekend wordt, evenmin als vergelijkende reclame beschouwd worden waarbij een concurrent of door een concurrent aangeboden goederen uitdrukkelijk of impliciet zouden genoemd worden. Immers door de beschouwing dat er moet vermoed worden dat bepaalde detailhandelaars de door de uitgever aanbevolen prijzen mogelijk zouden aanrekenen, is vooreerst onzeker over het werkelijk bestaan der concurrenten, daar het slechts om een vermoeden gaat, en daarbij in concreto geen enkele detailhandelaar of handelaar in de ramsj uitdrukkelijk of impliciet genoemd wordt als concurrent van verweerster. De wetgever beoogt door het toelaten van de vergelijkende reclame een betere informatie van de consument en daaraan wordt voorbijgegaan wanneer de consument, zoals in casu, na kennisname van de prijzen door verweerster geadverteerd, daardoor geen kennis krijgt van enige genoemde concurrent van verweerster, in de onzekerheid is over het bestaan van concurrenten, en hij dient om deze kennis te krijgen bij andere detailhandelaars te onderzoeken of deze de door de uitgever aanbevolen prijzen al dan niet volgen, om zo de eventuele concurrent zelf te kunnen identificeren en de prijsvergelijking te beoordelen. Alzo komt de door verweerster toegepaste prijsvergelijking tekort aan het identificatievereiste van de concurrent en werd derhalve ten onrechte als vergelijkende reclame beschouwd (schending van art. 22, tweede lid, van de Wet van 14 juli 1991).
Dientengevolge heeft het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat de verbodsbepalingen van artikel 43, § 4, WHPC niet toepasselijk waren. Immers is de door verweerster gevoerde vergelijkende reclame geen geoorloofde vergelijkende reclame (schending van de artt. 23bis en 43, § 4, van de Wet van 14 juli 1991).
2.2. Tweede onderdeel |
De door verweerster gemaakte prijsvergelijking, die erin bestaat de prijs van de boeken die in haar vestigingen worden aangeboden te vergelijken met de prijs die door de uitgever wordt aangeboden, en waarvan kan worden aangenomen dat hij door ten minste bepaalde detailhandelaars aangerekend wordt, is een vergelijking met een prijs die expliciet noch impliciet, aan enige in concreto door verweerster genoemde concurrent wordt toegeschreven en het eventuele bestaan van zulke concurrent berust op een louter vermoeden, zodat deze prijs als een fictieve prijs kan beschouwd worden (schending van art. 22, tweede lid, 23bis, § 1, 3°, van de Wet van 14 juli 1991). Het feit dat de door de uitgever aanbevolen prijs kan gecontroleerd worden in het werk “De Belgische Bibliografie”, dat aanwezig is in de vestigingen van verweerster, verhelpt niet aan het ongeoorloofd karakter van de prijsvergelijking. Immers de consument zelf zou een bijkomende controle moeten uitvoeren op de impliciet bedoelde concurrenten, die aan de aanbevolen prijs hun boeken verkopen.
Zulks druist in tegen de verplichting van verweerster de consumenten aangaande de prijsvergelijking de nodige informatie te verstrekken om de expliciet of impliciete bedoelde concurrent te kunnen vereenzelvigen (schending van de artt. 22, tweede lid, 23, 1° tot 5°, 23bis, § 1, 1° en 3°, van de Wet van 14 juli 1991).
Dientengevolge heeft het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat de verbodsbepalingen van artikel 43, § 3, WHPC niet toepasselijk waren. De door verweerster gevoerde reclame is immers geen geoorloofde vergelijkende reclame (schending van de artt. 22, tweede lid, 23, 1° tot 5°, 23bis, § 1, 1° en 3°, en 43, § 4, van de Wet van 14 juli 1991).
2.3. Derde onderdeel |
De vermeldingen op de etiketten der inkijkexemplaren, nl. “Van:, met een hogere prijs en “Nu:” met een lagere prijs, gelezen samen met het bordje in de buurt van de kassa, aanduidend dat de hoogste prijs is de door de uitgever aanbevolen prijs en de laagste prijs deze waaraan het boek door verweerster wordt verkocht, zijn een misleidende prijsvergelijking bij gebrek aan specificatie van de producten of handelaars met dewelke de prijs vergeleken wordt. Er wordt niet aangeduid of de prijsvergelijking gebeurt met andere ramsjboekhandelaars of met gewone boekhandels. Evenmin wordt enige aanduiding gegeven welke de eventuele boekhandels zijn die de door de uitgever aanbevolen prijzen toepassen. Alzo zijn essentiële inlichtingen weggelaten en zijn in alle geval twijfelachtig, waardoor de consument misleid kan worden en de door verweerster vermelde gegevens oncontroleerbaar zijn (schending van de artt. 22, tweede lid, 23, 1°, tot 5°, 23bis, § 1, 1° en 3°, van de Wet van 14 juli 1991). Dientengevolge heeft het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat de verbodsbepalingen van artikel 43, § 4, WHPC niet toepasselijk waren. Immers was de door verweerster gevoerde reclame geen geoorloofde vergelijkende reclame (schending van de artt. 22, tweede lid, 23, 1° tot 5°, 23bis, § 1, 1° en 3°, en 43, § 4, van de Wet van 14 juli 1991).
3. | Derde middel |
Geschonden wettelijke bepalingen |
- de artikelen 43, § 4 (oud), 93, 94 en 95 van de Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, zoals laatst gewijzigd bij de Wet van 25 mei 1999, 17, 18 en 1017 van het Gerechtelijk Wetboek.
Aangevochten beslissingen |
Het bestreden arrest bevestigt het in hoger beroep aangevochten vonnis, behalve in zoverre het zegt dat verweerster geen inbreuk heeft gepleegd op artikel 43, § 4, van de Wet Handelspraktijken, voor de wijziging bij artikel 10 van de Wet van 25 mei 1999, en verwijst eiser in de gerechtskosten, en opnieuw uitspraak doende, zegt dat de prijsvermelding door verweerster strijdig was met artikel 43, § 4, WHPC, voor de wijziging van deze bepaling bij artikel 10 van de Wet van 25 mei 1999, zegt dat deze prijsvermelding echter niet meer strijdig is met enige bepaling van de WHPC zoals gewijzigd bij de Wet van 25 mei 1999 en verklaart de vordering tot staking ongegrond, op volgende gronden: bij toepassing van het oude artikel 43, § 4, WHPC, moet inderdaad tot het besluit worden gekomen dat de verwijzing door verweerster naar een andere prijs dan degene die zij zelf aanrekent, namelijk de door de uitgever aanbevolen prijs, waarvan mag worden aangenomen dat hij in gewone boekhandels gevraagd wordt, een verboden prijsvergelijking is. De door de uitgevers aanbevolen prijs is immers geen gereglementeerde prijs. De inbreuk op artikel 43, § 4, moet dan ook vastgesteld worden, ten minste in zoverre het gaat over aanduiding van de prijs voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 43, § 1 (lees: 4), op 1 oktober 1999. Inbreuk op artikel 43, § 4, in zijn vorige versie betekent echter niet dat de vordering tot staking ingewilligd moet worden.
Het stakingsbevel geldt immers voor de toekomst, na de uitspraak van de rechterlijke beslissing waarbij het wordt opgelegd. Opdat de gewraakte handeling in de toekomst verboden kan worden is vereist dat de prijsmelding verboden blijft door de gewijzigde wetgeving, die thans van kracht is.
Grieven |
3.1. Eerste onderdeel |
De rechter die het bestaan van een daad die een inbreuk uitmaakt op de bepalingen van de WHPC vaststelt beveelt ook de staking van deze daad. Dientengevolge had het bestreden arrest, waarbij wordt vastgesteld dat verweerster door de verwijzing naar een andere prijs dan degene die zij zelf aanrekent, een inbreuk gemaakt op artikel 43, § 4 (oud), WHPC, vóór de wijziging ervan bij de Wet van 25 mei 1999, eveneens de staking van deze daad had moeten bevelen. Het feit dat sinds de wetswijziging de door verweerster gemaakte prijsvergelijking niet meer verboden zou zijn, doet daaraan geen afbreuk (schending van de artt. 43, § 4 (oud), en 93, 94 en 95 van de Wet van 14 juli 1991).
3.2. Tweede onderdeel |
Eiser heeft in alle geval belang bij het uitspreken van een stakingsbevel na een door de rechter vastgestelde daad die een inbreuk uitmaakt op de bepalingen der WHPC ook al is de wet ondertussen gewijzigd en al zou de daad in de toekomst niet meer ongeoorloofd zijn. Het moreel belang van eiser is vervat in het uitspreken van de staking en dit belang bestond in alle geval bij het inleiden van de vordering tot staken. Het materieel belang van eiser de veroordeling van verweerster betreft tot schadevergoeding en gerechtskosten bestaat ook thans nog (schending van de artt. 17, 18 en 1017 van het Gerechtelijk Wetboek, 43, § 4 (oud), 93, 94 en 95 van de Wet van 14 juli 1991).
IV. Beslissing van het Hof |
1. | Eerste middel |
1.1. Eerste onderdeel |
Overwegende dat het onderdeel in wezen geen miskenning van de bewijskracht van akten aanvoert maar in werkelijkheid alleen gericht is tegen de gevolgen die de appèlrechter trekt uit de tekst van de etiketten die door de appèlrechter wordt weergegeven zonder dat de uitlegging ervan wordt bekritiseerd;
Dat het onderdeel niet ontvankelijk is;
1.2. Tweede onderdeel |
Overwegende dat de artikelen 1134 en 1135 van het Burgerlijk Wetboek niet de bindende kracht van het aanbod betreffen;
Overwegende dat het onderdeel in zoverre het miskenning van bewijskracht aanvoert, niet preciseert hoe en waardoor die bewijskracht wordt miskend;
Dat het onderdeel niet ontvankelijk is;
1.3. Derde onderdeel |
Overwegende dat het onderdeel in wezen geen miskenning van de bewijskracht van akten aanvoert maar in werkelijkheid alleen gericht is tegen het oordeel van de appèlrechter dat de verwijzing naar de aanbevolen prijs tevens een impliciete verwijzing naar de prijs toegepast door de detaillisten inhoudt;
Dat het onderdeel niet ontvankelijk is;
2. | Tweede middel |
2.1. Eerste onderdeel |
Overwegende dat, krachtens artikel 22, tweede lid, van de Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument, zoals gewijzigd bij de Wet van 25 mei 1999, als vergelijkende reclame wordt beschouwd, elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd;
Dat, onverminderd de door artikel 23 van de genoemde wet gestelde voorwaarden, artikel 22 niet vereist dat de concurrenten door de consument die kennisneemt van de reclame, zonder nader onderzoek de concurrenten zou kunnen herkennen en identificeren;
Dat het onderdeel in zoverre het een hiermede strijdige stelling aanvoert, faalt naar recht;
Overwegende dat het onderdeel, in zoverre het aanvoert dat de uitgevers geen concurrenten zijn van verweerster, een detailhandel, een onderzoek vraagt van feiten, waarvoor het Hof niet bevoegd is;
Dat het onderdeel in zoverre niet ontvankelijk is;
Overwegende dat het onderdeel ook opkomt tegen de feitelijke beoordeling van de appèlrechter, op grond van vermoedens, dat bepaalde detailhandelaren de boeken verkopen tegen de aanbevolen prijzen;
Dat het onderdeel in zoverre niet ontvankelijk is;
Overwegende dat het onderdeel, in zoverre het schending aanvoert van artikel 23bis en van artikel 43, § 4, van de Wet van 14 juli 1991, afgeleid is uit de vergeefs aangevoerde schending van artikel 22 van de genoemde wet en in zoverre niet ontvankelijk is;
2.2. Tweede onderdeel |
Overwegende dat uit geen van de in het onderdeel aangewezen wetsbepalingen volgt dat de consument wanneer hij kennis neemt van de vergelijkende reclameboodschap, op het zicht van die reclameboodschap de concurrenten moet kunnen identificeren zonder nader onderzoek;
Dat het onderdeel dat een hiermede strijdige stelling aanvoert, faalt naar recht;
2.3. Derde onderdeel |
Overwegende dat het onderdeel opkomt tegen de feitelijke beoordeling van de appèlrechter dat de consument niet misleid werd;
Dat het onderdeel niet ontvankelijk is;
3. | Derde middel |
3.1. Tweede onderdeel |
Overwegende dat eiser niet nader preciseert welk “moreel belang” hij zou gehad hebben dat de rechter ertoe had moeten brengen een andere beslissing te nemen dan die welke effectief genomen werd;
Dat het onderdeel in zoverre wegens vaagheid niet ontvankelijk is;
Overwegende voor het overige dat, wat het “materieel belang” van eiser betreft, de appèlrechter niet ontkent dat eiser een belang had en uitspraak doet ten gronde over de vordering van eiser tot schadevergoeding en eveneens uitspraak doet over de kosten;
Dat het onderdeel in zoverre feitelijke grondslag mist;
3.2. Eerste onderdeel |
Overwegende dat de rechter de staking beveelt van daden die een inbreuk maken op de Wet Handelspraktijken;
Dat wanneer, in de loop van een geding, een daad die bij het inleiden van de zaak een verboden handelspraktijk uitmaakte ingevolge een nieuwe wet toegelaten wordt, de rechter weliswaar het bestaan kan vaststellen bij de inleiding van een verboden handelspraktijk maar geen staking kan bevelen van een geoorloofd geworden praktijk;
Dat het onderdeel faalt naar recht;
Om die redenen,
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep;
(...).