In een arrest van 30 oktober 2020 (C.20.0061.N) heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over de niet-uitvoeringsexceptie bij meerpartijenovereenkomsten.
Op grond van de exceptie van niet-uitvoering kan een schuldenaar de uitvoering van zijn verbintenis opschorten in afwachting van de nakoming van de daarmee verknochte verbintenis van zijn schuldeiser.
Het Hof van Cassatie preciseert dat in een meerpartijenovereenkomst de verknochte verbintenis niet noodzakelijk een verbintenis moet zijn jegens degene die de niet-uitvoeringsexceptie inroept. Met andere woorden, de niet-uitvoeringsexceptie kan ook ingeroepen worden tegen de schuldeiser die in gebreke blijft een verbintenis uit te voeren jegens een andere partij in de meerpartijenovereenkomst, in zoverre er verknochtheid bestaat tussen de verbintenissen.
Het hof van beroep te Gent had geoordeeld dat een contractspartij ten onrechte de uitvoering van haar verbintenis ten aanzien van een medecontractant had opgeschort op basis van de niet-uitvoering van een verbintenis die deze medecontractant had ten aanzien van een derde partij in de meerpartijenovereenkomst (een « investeringsopvereenkomst »).
Dit arrest, dat de toepassing van de exceptie van niet-uitvoering afwees, werd evenwel niet vernietigd. Klaarblijkelijk was de eventuele verknochtheid tussen de verbintenissen niet opgeworpen in conclusie. Het Hof van Cassatie oordeelde dat het arrest noch de bewijskracht, noch de bindende kracht van de investeringsovereenkomst miskende en voldeed aan het voorschrift van artikel 149 Grondwet bij gebreke van een daartoe strekkende conclusie nopens de verknochtheid van de bedoelde verbintenissen.