In dit cassatiearrest oordeelt het Hof van Cassatie over het moment waarop een faillissementsvonnis in kracht van gewijsde gaat en de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een faillissementsvonnis.
Artikel 28 Ger.W. stelt dat « iedere beslissing gaat in kracht van gewijsde zodra zij niet meer voor verzet of hoger beroep vatbaar is, behoudens de uitzonderingen die de wet bepaalt en onverminderd de gevolgen van de buitengewone rechtsmiddelen. » Het volgt uit deze bepaling dat een uitspraak niet in kracht van gewijsde gaat zolang dit vonnis vatbaar blijft voor verzet of hoger beroep uitgaande van de gefailleerde.
De termijn voor het instellen van verzet is 15 dagen na de betekening van het vonnis aan de gefailleerde (art. 108, §3, lid 1 WER). De termijn voor het instellen van een beroepsprocedure tegen het faillissementsvonnis is 15 dagen na de opneming van het faillissementsvonnis in het Belgisch Staatsblad (art. 108, §3, lid 4 WER).
In casu was het faillissementsvonnis betekend aan de gefailleerde op 2 november 2018 en beroep was aangetekend op 12 december 2018. Dit beroep werd onontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het instellen van een verzetprocedure reeds was verlopen. Meer bepaald, stelt het bestreden arrest dat verzoekster niet gebruik had gemaakt van de termijn om verzet aan te tekenen en dat hierdoor het faillissementsvonnis in kracht van gewijsde was gegaan. Bovendien, was het verzoekschrift voor de beroepsprocedure hierdoor buiten termijn ingediend en dus onontvankelijk.
Het Hof van Cassatie gaat met deze interpretatie niet akkoord en stelt dat deze redenering een schending uitmaakt van artikel 28 Ger.W. en artikel 108, §3, lid 4 WER. Bij gevolg zal men het verlopen van de verzetstermijn niet kunnen inroepen om een tijdig verzoekschrift voor de beroepsprocedure (i.e. binnen 15 dagen na publicatie van het faillissementsvonnis in het Belgisch Staatsblad) onontvankelijk te verklaren.