In een cassatiearrest van 13 februari 2020 (nr. C.19.0047.N) boog het Hof van Cassatie zich over de mate waarin bepaalde accessoire vorderingen toch bij de overdrager van een goed kunnen verblijven indien hij er nog belang bij heeft.
De vennootschap A.I.M.C. had een vordering tegen een aannemer ingesteld wegens gebreken bij werken aan een onroerend goed. De aannemer stelde op zijn beurt een (tegen)vordering in tot betaling van bepaalde openstaande facturen. In eerste aanleg werd de vordering van A.I.M.C. afgewezen, en de tegenvordering van de aannemer gedeeltelijk toegekend. A.I.M.C. tekende dan ook hoger beroep aan, maar verkocht voor het instellen van het beroep het onroerend goed in kwestie. Voorts ging ze in vereffening.
Het hof van beroep te Gent wees de vordering van A.I.M.C. opnieuw af, deze maal omdat “het onroerend goed thans eigendom is van een derde (…) en vreemd aan de vereffening”. Hiertegen werd door A.I.M.C. cassatieberoep ingesteld.
Het Hof van Cassatie herinnerde eraan dat uit artikel 1615 BW volgt dat de overdracht van een zaak in beginsel ook de voor overdracht vatbare rechten omvat die zodanig nauw verbonden zijn met de zaak dat het belang bij die rechten afhankelijk is van de eigendom ervan. Hieruit volgt dat, behoudens andersluidend beding, enkel de overnemer de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang heeft om de bedoelde rechten in rechte uit te oefenen. De vordering met betrekking tot verborgen gebreken inzake aanneming werd al in een eerder arrest als een dergelijk accessoir recht gekenmerkt (Cass. 29 februari 2008, nr. C. 06.0303.F).
Dergelijke accessoire rechten gaan volgens het Hof wel degelijk in beginsel over wanneer de overdracht geschiedt na het instellen van de rechtsvordering. Toch stipuleert het Hof van Cassatie een uitzondering op dit beginsel, namelijk dat de « rechten waarvan de overdrager nog steeds belang heeft deze uit te oefenen, niet worden geacht in de overdracht begrepen te zijn« . Dit gold ook in het voorliggende geval: “wanneer de eigenaar een rechtsvordering instelt op grond van een ter zake van een zaak gesloten wederkerige overeenkomst en deze zaak nadien wordt overgedragen, dan behoudt de overdrager een belang bij de vordering indien deze mede strekt tot verweer tegen een krachtens die overeenkomst ingestelde tegenvordering.” Het bestreden arrest werd dan ook vernietigd.
Ook de vereffening van A.I.M.C. ontnam haar volgens het Hof van Cassatie niet het recht om de vordering te vervolgen in hoger beroep. Een vennootschap wordt immers geacht na haar ontbinding verder te bestaan met het oog op vereffening, en zij kan alle rechten uitoefenen die zij voor haar invereffeningstelling kon uitoefenen, indien zulks de vereffening dient.
Het Hof van Cassatie bevestigde deze rechtspraak nogmaals in een arrest van 9 maart 2020 (nr. C.19.0178.N).