De verhoogde tarieven van Sabam zijn excessief volgens de stakingsrechter te Brussel.
Nadat Sabam in januari 2017 haar tarieven had verhoogd, dienden een aantal festivalorganisatoren een vordering tot staking in.
Bij vonnis van 12 april 2018 bevestigt de stakingsrechter dat Sabam een feitelijk monopolie heeft op de Belgische markt voor de inning en de verdeling van rechten waarop auteurs van muzikale werken recht hebben bij de reproductie en mededeling van hun werken.
Vervolgens oordeelt de stakingsrechter onder verwijzing naar de arresten Basset en STIM van het Hof van Justitie dat de auteursrechten die Sabam int in redelijke verhouding moeten staan tot de economische waarde van de door haar geleverde prestatie, m.n. het ter beschikking stellen van de auteursrechtelijk beschermde muziekwerken (arrest van 9 april 1987, C-402/85, Basset en arrest van 11 december 2008, C-52/07, STIM). Bovendien moeten de tarieven zo nauw mogelijk aansluiten bij de economische realiteit zonder dat ze een verhoging teweegbrengen van de beheerskosten van de overeenkomsten en de kosten van toezicht op het gebruik van de beschermde muziekwerken.
Hoewel de inhoud en de kost van haar prestaties niet gewijzigd werden, achtte Sabam een tariefverhoging met 17 à 37% nodig omwille van de hogere prijzen in de buurlanden. De stakingsrechter verwerpt deze rechtvaardiging en oordeelt dat de tariefverhoging bij gebrek aan objectieve economische rechtvaardiging excessief is. Het feit dat volgens Sabam slechts 25% van de festivalorganisatoren hogere tarieven zou moeten betalen, beklemtoont volgens de rechter juist het misbruik van machtspositie aangezien ongelijke tarieven worden toegepast voor gelijkwaardige prestaties.
Voorts stelt de stakingsrechter dat de berekening van de tarieven op basis van de ticketverkoop niet in verhouding staat met de prestaties die Sabam levert, omdat de prijs van een ticket veel meer inhoudt dan het louter muzikale aspect van festivals. De verwerping van aftrekposten die kennelijk geen verband houden met prestaties van Sabam, vormt bijgevolg een misbruik van machtspositie.
Ten slotte is het volgens de stakingsrechter eveneens onrechtmatig om tarieven te hanteren die variëren van één derde, respectievelijk twee derde of het volledige basistarief wanneer minder dan één derde, respectievelijk minder dan twee derde of twee derde of meer van het repertoire van Sabam wordt vertegenwoordigd. De stakingsrechter merkt op dat voor deze berekeningsmethode een nagenoeg exacte identificering van de gebruikte werken moet plaatsvinden. Sabam zou dus zonder bijkomende kosten de vergoeding op basis van het exacte percentage gebruikte werken kunnen berekenen.
De stakingsrechter oordeelt dan ook dat Sabam zich schuldig maakt aan oneerlijke marktpraktijken en hierdoor inbreuk maakt op de artikelen VI.104 WER, IV.2 WER en 102 VWEU en beveelt vervolgens de onmiddellijke stopzetting van de inbreuken onder verbeurte van een dwangsom.
Sabam heeft beroep aangetekend tegen dit vonnis.